الٓمٓر ۚ تِلْكَ ءَايَٰتُ ٱلْكِتَٰبِ ۗ وَٱلَّذِىٓ أُنزِلَ إِلَيْكَ مِن رَّبِّكَ ٱلْحَقُّ وَلَٰكِنَّ أَكْثَرَ ٱلنَّاسِ لَا يُؤْمِنُونَ ﴿١﴾
A. L. M. R. Ziehier de teekens van het boek, en hetgeen u nedergezonden werd van uwen Heer is de waarheid; maar het grootste deel der menschen wil niet gelooven.
ٱللَّهُ ٱلَّذِى رَفَعَ ٱلسَّمَٰوَٰتِ بِغَيْرِ عَمَدٍۢ تَرَوْنَهَا ۖ ثُمَّ ٱسْتَوَىٰ عَلَى ٱلْعَرْشِ ۖ وَسَخَّرَ ٱلشَّمْسَ وَٱلْقَمَرَ ۖ كُلٌّۭ يَجْرِى لِأَجَلٍۢ مُّسَمًّۭى ۚ يُدَبِّرُ ٱلْأَمْرَ يُفَصِّلُ ٱلْءَايَٰتِ لَعَلَّكُم بِلِقَآءِ رَبِّكُمْ تُوقِنُونَ ﴿٢﴾
Het is God die den hemel zonder zichtbare pijlers heeft verheven, en toen zijn troon beklom, en de zon en de maan heeft onderworpen om hunne diensten te verrichten. Ieder der hemellichamen legt een bepaalden weg af. Hij beschikt alle dingen. Hij toont zijne teekenen duidelijk, zoodat gij verzekerd moogt zijn, dat gij uwen Heer op den jongsten dag zult zien.
وَهُوَ ٱلَّذِى مَدَّ ٱلْأَرْضَ وَجَعَلَ فِيهَا رَوَٰسِىَ وَأَنْهَٰرًۭا ۖ وَمِن كُلِّ ٱلثَّمَرَٰتِ جَعَلَ فِيهَا زَوْجَيْنِ ٱثْنَيْنِ ۖ يُغْشِى ٱلَّيْلَ ٱلنَّهَارَ ۚ إِنَّ فِى ذَٰلِكَ لَءَايَٰتٍۢ لِّقَوْمٍۢ يَتَفَكَّرُونَ ﴿٣﴾
Hij is het die de aarde heeft uitgespreid en daarop vaste bergen en rivieren geplaatst, en die van elke vrucht twee verschillende soorten heeft verordend. Hij doet door den nacht den dag bedekken. Daarin liggen zekere teekenen voor hen die nadenken.
وَفِى ٱلْأَرْضِ قِطَعٌۭ مُّتَجَٰوِرَٰتٌۭ وَجَنَّٰتٌۭ مِّنْ أَعْنَٰبٍۢ وَزَرْعٌۭ وَنَخِيلٌۭ صِنْوَانٌۭ وَغَيْرُ صِنْوَانٍۢ يُسْقَىٰ بِمَآءٍۢ وَٰحِدٍۢ وَنُفَضِّلُ بَعْضَهَا عَلَىٰ بَعْضٍۢ فِى ٱلْأُكُلِ ۚ إِنَّ فِى ذَٰلِكَ لَءَايَٰتٍۢ لِّقَوْمٍۢ يَعْقِلُونَ ﴿٤﴾
En op de aarde zijn stukken land van verschillenden aard, ofschoon aan elkander grenzende, alsmede wijngaarden, en zaden en verschillende palmboomen uit denzelfden wortel en afzonderlijk uit verschillende stammen spruitende. Zij worden door hetzelfde water besproeid, maar wij maken sommigen uitmuntender tot voedsel dan andere. Daarin liggen zekerlijk teekens voor hen die nadenken.
۞ وَإِن تَعْجَبْ فَعَجَبٌۭ قَوْلُهُمْ أَءِذَا كُنَّا تُرَٰبًا أَءِنَّا لَفِى خَلْقٍۢ جَدِيدٍ ۗ أُوْلَٰٓئِكَ ٱلَّذِينَ كَفَرُواْ بِرَبِّهِمْ ۖ وَأُوْلَٰٓئِكَ ٱلْأَغْلَٰلُ فِىٓ أَعْنَاقِهِمْ ۖ وَأُوْلَٰٓئِكَ أَصْحَٰبُ ٱلنَّارِ ۖ هُمْ فِيهَا خَٰلِدُونَ ﴿٥﴾
Indien gij u verwondert, dat de ongeloovigen de opstanding loochenen, dan moet gij u zekerlijk verwonderen als zij zeggen: Nadat wij tot niet zijn veranderd, zullen wij dan tot een nieuw schepsel worden gevormd? Zij zijn het die niet in hunnen Heer gelooven; zij zullen banden om hunne halzen hebben, en deze zullen de bewoners der hel zijn; daar zullen zij eeuwig verblijven.
وَيَسْتَعْجِلُونَكَ بِٱلسَّيِّئَةِ قَبْلَ ٱلْحَسَنَةِ وَقَدْ خَلَتْ مِن قَبْلِهِمُ ٱلْمَثُلَٰتُ ۗ وَإِنَّ رَبَّكَ لَذُو مَغْفِرَةٍۢ لِّلنَّاسِ عَلَىٰ ظُلْمِهِمْ ۖ وَإِنَّ رَبَّكَ لَشَدِيدُ ٱلْعِقَابِ ﴿٦﴾
Zij zullen u vragen veeleer het kwade dan het goede te verhaasten; hoewel zij reeds voorbeelden van de goddelijke wraak hebben gezien. Waarlijk, de Heer bezit inschikkelijkheid omtrent de menschen, niettegenstaande hunne boosheid; maar de Heer is ook streng in het straffen.
وَيَقُولُ ٱلَّذِينَ كَفَرُواْ لَوْلَآ أُنزِلَ عَلَيْهِ ءَايَةٌۭ مِّن رَّبِّهِۦٓ ۗ إِنَّمَآ أَنتَ مُنذِرٌۭ ۖ وَلِكُلِّ قَوْمٍ هَادٍ ﴿٧﴾
De ongeloovigen zeggen: Zoolang hem geen teeken door zijn Heer wordt neder gezonden, zullen wij niet gelooven. Gij zijt alleen gelast te verkondigen en geen bewerker van mirakelen; en tot ieder volk werd er een leider gezonden.
ٱللَّهُ يَعْلَمُ مَا تَحْمِلُ كُلُّ أُنثَىٰ وَمَا تَغِيضُ ٱلْأَرْحَامُ وَمَا تَزْدَادُ ۖ وَكُلُّ شَىْءٍ عِندَهُۥ بِمِقْدَارٍ ﴿٨﴾
God weet wat elke vrouw in haren boezem draagt, en hoeveel de schoot nauwer of wijder wordt. Door hem wordt ieder ding geregeld, overeenkomstig eene bepaalde maat.
عَٰلِمُ ٱلْغَيْبِ وَٱلشَّهَٰدَةِ ٱلْكَبِيرُ ٱلْمُتَعَالِ ﴿٩﴾
Hij weet wat geborgen en wat geopenbaard is. Hij is de groote, de verhevenste.
سَوَآءٌۭ مِّنكُم مَّنْ أَسَرَّ ٱلْقَوْلَ وَمَن جَهَرَ بِهِۦ وَمَنْ هُوَ مُسْتَخْفٍۭ بِٱلَّيْلِ وَسَارِبٌۢ بِٱلنَّهَارِ ﴿١٠﴾
Hij van u die zijne woorden verbergt, en hij die ze in het openbaar verkondigt; ook hij die zich in den nacht tracht te verbergen en hij die zich gedurende den dag openlijk vertoont, allen zijn zij gelijk voor Gods kennis.
لَهُۥ مُعَقِّبَٰتٌۭ مِّنۢ بَيْنِ يَدَيْهِ وَمِنْ خَلْفِهِۦ يَحْفَظُونَهُۥ مِنْ أَمْرِ ٱللَّهِ ۗ إِنَّ ٱللَّهَ لَا يُغَيِّرُ مَا بِقَوْمٍ حَتَّىٰ يُغَيِّرُواْ مَا بِأَنفُسِهِمْ ۗ وَإِذَآ أَرَادَ ٱللَّهُ بِقَوْمٍۢ سُوٓءًۭا فَلَا مَرَدَّ لَهُۥ ۚ وَمَا لَهُم مِّن دُونِهِۦ مِن وَالٍ ﴿١١﴾
Ieder van hen heeft engelen, die elkander wederkeerig opvolgen, zoowel vóór hem als achter hem geplaatst; zij waken op Gods bevel over hem. Waarlijk, God zal zijne genade, die op de menschen rust, niet veranderen, tot zij de geneigdheid hunner zielen door zonde veranderen. Als hij hen wil straffen, kan niets hem dat verhinderen; naast hem hebben zij geen beschermer.
هُوَ ٱلَّذِى يُرِيكُمُ ٱلْبَرْقَ خَوْفًۭا وَطَمَعًۭا وَيُنشِئُ ٱلسَّحَابَ ٱلثِّقَالَ ﴿١٢﴾
Hij is het die den bliksem voor u doet verschijnen, om vrees in te boezemen en hoop op te wekken , en die de bezwangerde wolken vormt.
وَيُسَبِّحُ ٱلرَّعْدُ بِحَمْدِهِۦ وَٱلْمَلَٰٓئِكَةُ مِنْ خِيفَتِهِۦ وَيُرْسِلُ ٱلصَّوَٰعِقَ فَيُصِيبُ بِهَا مَن يَشَآءُ وَهُمْ يُجَٰدِلُونَ فِى ٱللَّهِ وَهُوَ شَدِيدُ ٱلْمِحَالِ ﴿١٣﴾
De donder verheft zijnen lof, en de engelen doen het vol vrees voor hem. Hij zendt zijne bliksemschichten en treft daarmede wien het hem behaagt, terwijl gij nopens God twist; want hij is de almachtige, de wijze.
لَهُۥ دَعْوَةُ ٱلْحَقِّ ۖ وَٱلَّذِينَ يَدْعُونَ مِن دُونِهِۦ لَا يَسْتَجِيبُونَ لَهُم بِشَىْءٍ إِلَّا كَبَٰسِطِ كَفَّيْهِ إِلَى ٱلْمَآءِ لِيَبْلُغَ فَاهُ وَمَا هُوَ بِبَٰلِغِهِۦ ۚ وَمَا دُعَآءُ ٱلْكَٰفِرِينَ إِلَّا فِى ضَلَٰلٍۢ ﴿١٤﴾
Hij alleen is waardig te worden aangebeden, en de afgoden, die zij naast hem aanroepen, zullen hen volstrekt niet hooren; evenmin als degeen wordt verhoord, die zijne handen naar het water uitstrekt, opdat het tot zijn mond opstijge, ofschoon het hem nimmer kunne bereiken; de smeeking der ongeloovigen is geheel verkeerd.
وَلِلَّهِ يَسْجُدُ مَن فِى ٱلسَّمَٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضِ طَوْعًۭا وَكَرْهًۭا وَظِلَٰلُهُم بِٱلْغُدُوِّ وَٱلْءَاصَالِ ۩ ﴿١٥﴾
Alles wat in den hemel en op aarde is, aanbidt God vrijwillig of gedwongen, evenals hunne schaduwen des ochtends en des avonds zich voor hem buigen.
قُلْ مَن رَّبُّ ٱلسَّمَٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضِ قُلِ ٱللَّهُ ۚ قُلْ أَفَٱتَّخَذْتُم مِّن دُونِهِۦٓ أَوْلِيَآءَ لَا يَمْلِكُونَ لِأَنفُسِهِمْ نَفْعًۭا وَلَا ضَرًّۭا ۚ قُلْ هَلْ يَسْتَوِى ٱلْأَعْمَىٰ وَٱلْبَصِيرُ أَمْ هَلْ تَسْتَوِى ٱلظُّلُمَٰتُ وَٱلنُّورُ ۗ أَمْ جَعَلُواْ لِلَّهِ شُرَكَآءَ خَلَقُواْ كَخَلْقِهِۦ فَتَشَٰبَهَ ٱلْخَلْقُ عَلَيْهِمْ ۚ قُلِ ٱللَّهُ خَٰلِقُ كُلِّ شَىْءٍۢ وَهُوَ ٱلْوَٰحِدُ ٱلْقَهَّٰرُ ﴿١٦﴾
Zeg: Wie is de Heer van hemel en aarde? Antwoord: God! Zeg: hebt gij daarom onder u zelven beschermers naast hem gekozen, die niet in staat zijn, hetzij te helpen, hetzij zich zelven tegen ongevallen te verdedigen? Zeg: zullen de blinde en de ziende gelijk geschat worden? of zullen duisternis en licht gelijk gesteld zijn? Zullen zij andere goden naast God plaatsen, welke zij geschapen hebben, zoo als God heeft geschapen, zoo dat de beide scheppingen zich in hunne oogen met elkander verwarren? Zeg veeleer: God is de schepper van alle dingen; hij is de eeuwige glorierijke God.
أَنزَلَ مِنَ ٱلسَّمَآءِ مَآءًۭ فَسَالَتْ أَوْدِيَةٌۢ بِقَدَرِهَا فَٱحْتَمَلَ ٱلسَّيْلُ زَبَدًۭا رَّابِيًۭا ۚ وَمِمَّا يُوقِدُونَ عَلَيْهِ فِى ٱلنَّارِ ٱبْتِغَآءَ حِلْيَةٍ أَوْ مَتَٰعٍۢ زَبَدٌۭ مِّثْلُهُۥ ۚ كَذَٰلِكَ يَضْرِبُ ٱللَّهُ ٱلْحَقَّ وَٱلْبَٰطِلَ ۚ فَأَمَّا ٱلزَّبَدُ فَيَذْهَبُ جُفَآءًۭ ۖ وَأَمَّا مَا يَنفَعُ ٱلنَّاسَ فَيَمْكُثُ فِى ٱلْأَرْضِ ۚ كَذَٰلِكَ يَضْرِبُ ٱللَّهُ ٱلْأَمْثَالَ ﴿١٧﴾
Hij doet water van den hemel nederdalen, en de vloeden stroomen, overeenkomstig hunne afmetingen; de stroom voert het schuim mede dat op de oppervlakte drijft, en uit de metalen, die de menschen op het vuur smelten, om daaruit versierselen of vaatwerk te vormen, rijst schuim op, dat daaraan gelijk is. Zoo maakt God waarheid en ijdelheid bekend. Maar het schuim wordt weggenomen; en datgene wat den menschen nuttig is, blijft op de aarde. Zoo brengt God gelijkenissen voort.
لِلَّذِينَ ٱسْتَجَابُواْ لِرَبِّهِمُ ٱلْحُسْنَىٰ ۚ وَٱلَّذِينَ لَمْ يَسْتَجِيبُواْ لَهُۥ لَوْ أَنَّ لَهُم مَّا فِى ٱلْأَرْضِ جَمِيعًۭا وَمِثْلَهُۥ مَعَهُۥ لَٱفْتَدَوْاْ بِهِۦٓ ۚ أُوْلَٰٓئِكَ لَهُمْ سُوٓءُ ٱلْحِسَابِ وَمَأْوَىٰهُمْ جَهَنَّمُ ۖ وَبِئْسَ ٱلْمِهَادُ ﴿١٨﴾
Dengenen die hunnen Heer gehoorzamen, zal de uitnemendste belooning worden toegekend; maar zij die hem niet gehoorzamen, al bezaten zij alles wat op de geheele aarde is, en nog meer, zij zullen dit alles te vergeefs als losgeld geven. Hunne rekening zal verschrikkelijk zijn, en de hel hunne woning. Welk een vreeselijk rustbed zal dat wezen!
۞ أَفَمَن يَعْلَمُ أَنَّمَآ أُنزِلَ إِلَيْكَ مِن رَّبِّكَ ٱلْحَقُّ كَمَنْ هُوَ أَعْمَىٰٓ ۚ إِنَّمَا يَتَذَكَّرُ أُوْلُواْ ٱلْأَلْبَٰبِ ﴿١٩﴾
Zal dus hij, die weet wat hem van zijnen Heer werd nedergezonden waarheid is, gelijkelijk worden beloond als hij die blind is? Alleen de voorzichtigen zullen nadenken.
ٱلَّذِينَ يُوفُونَ بِعَهْدِ ٱللَّهِ وَلَا يَنقُضُونَ ٱلْمِيثَٰقَ ﴿٢٠﴾
Zij die getrouwelijk de verbintenissen vervullen, met God aangegaan, en zijn verbond niet verbreken.
وَٱلَّذِينَ يَصِلُونَ مَآ أَمَرَ ٱللَّهُ بِهِۦٓ أَن يُوصَلَ وَيَخْشَوْنَ رَبَّهُمْ وَيَخَافُونَ سُوٓءَ ٱلْحِسَابِ ﴿٢١﴾
Die verbinden wat God heeft bevolen te verbinden en die God vreezen en eene slechte rekening duchten.
وَٱلَّذِينَ صَبَرُواْ ٱبْتِغَآءَ وَجْهِ رَبِّهِمْ وَأَقَامُواْ ٱلصَّلَوٰةَ وَأَنفَقُواْ مِمَّا رَزَقْنَٰهُمْ سِرًّۭا وَعَلَانِيَةًۭ وَيَدْرَءُونَ بِٱلْحَسَنَةِ ٱلسَّيِّئَةَ أُوْلَٰٓئِكَ لَهُمْ عُقْبَى ٱلدَّارِ ﴿٢٢﴾
Zij, die door de begeerte om Gods aangezicht te zien, volhardend in tegenspoed zijn; die het geheel met nauwgezetheid volvoeren, die in het geheim of in het openbaar van de bezittingen geven, welke wij hun hebben toegekend, en die hunne zonden door hunne goede werken uitwisschen; hun zal het paradijs tot belooning strekken.
جَنَّٰتُ عَدْنٍۢ يَدْخُلُونَهَا وَمَن صَلَحَ مِنْ ءَابَآئِهِمْ وَأَزْوَٰجِهِمْ وَذُرِّيَّٰتِهِمْ ۖ وَٱلْمَلَٰٓئِكَةُ يَدْخُلُونَ عَلَيْهِم مِّن كُلِّ بَابٍۢ ﴿٢٣﴾
De tuinen van eeuwig verblijf , waar wij zullen binnen treden, evenals ieder die onder hunne vaderen, hunne vrouwen en hunne nakomelingschap rechtvaardig zal hebben gehandeld en de engelen zullen door elke poort tot hen binnengaan zeggende:
سَلَٰمٌ عَلَيْكُم بِمَا صَبَرْتُمْ ۚ فَنِعْمَ عُقْبَى ٱلدَّارِ ﴿٢٤﴾
Vrede zij met u! omdat gij volhard hebt met geduld. Welk eene uitnemende belooning is het paradijs!
وَٱلَّذِينَ يَنقُضُونَ عَهْدَ ٱللَّهِ مِنۢ بَعْدِ مِيثَٰقِهِۦ وَيَقْطَعُونَ مَآ أَمَرَ ٱللَّهُ بِهِۦٓ أَن يُوصَلَ وَيُفْسِدُونَ فِى ٱلْأَرْضِ ۙ أُوْلَٰٓئِكَ لَهُمُ ٱللَّعْنَةُ وَلَهُمْ سُوٓءُ ٱلدَّارِ ﴿٢٥﴾
Maar zij die het verbond van God schenden, nadat dit werd ingesteld, en die afscheiden wat God heeft bevolen te vereenigen, en snood op aarde handelen, over hen zal een vloek komen, en zij zullen eene ellendige woning in de hel hebben.
ٱللَّهُ يَبْسُطُ ٱلرِّزْقَ لِمَن يَشَآءُ وَيَقْدِرُ ۚ وَفَرِحُواْ بِٱلْحَيَوٰةِ ٱلدُّنْيَا وَمَا ٱلْحَيَوٰةُ ٱلدُّنْيَا فِى ٱلْءَاخِرَةِ إِلَّا مَتَٰعٌۭ ﴿٢٦﴾
God geeft zijne weldaden in overvloed aan dengeen welke hem behaagt, en beperkt, die naar zijn welbehagen. De bewoners van Mekka verheugen zich in het tegenwoordige leven, hoewel dit leven, in vergelijking met het volgende, slechts een tijdelijk voordeel is.
وَيَقُولُ ٱلَّذِينَ كَفَرُواْ لَوْلَآ أُنزِلَ عَلَيْهِ ءَايَةٌۭ مِّن رَّبِّهِۦ ۗ قُلْ إِنَّ ٱللَّهَ يُضِلُّ مَن يَشَآءُ وَيَهْدِىٓ إِلَيْهِ مَنْ أَنَابَ ﴿٢٧﴾
De ongeloovigen zeggen: zoo lang hem geen teeken van zijn Heer wordt nedergezonden, zullen wij niet gelooven. Antwoord: Waarlijk, God zal in dwaling brengen wien het hem behaagt, en zal dengeen tot zich voeren, die berouw toont.
ٱلَّذِينَ ءَامَنُواْ وَتَطْمَئِنُّ قُلُوبُهُم بِذِكْرِ ٱللَّهِ ۗ أَلَا بِذِكْرِ ٱللَّهِ تَطْمَئِنُّ ٱلْقُلُوبُ ﴿٢٨﴾
Zij die gelooven, en wier harten in zekerheid rusten in de overpeinzing van God. Rusten de harten der menschen niet zeker in de herdenking van God?
ٱلَّذِينَ ءَامَنُواْ وَعَمِلُواْ ٱلصَّٰلِحَٰتِ طُوبَىٰ لَهُمْ وَحُسْنُ مَـَٔابٍۢ ﴿٢٩﴾
Zij die gelooven en doen wat recht is, zullen de gelukzaligheid genieten en eene gelukkige opstanding deelachtig worden.
كَذَٰلِكَ أَرْسَلْنَٰكَ فِىٓ أُمَّةٍۢ قَدْ خَلَتْ مِن قَبْلِهَآ أُمَمٌۭ لِّتَتْلُوَاْ عَلَيْهِمُ ٱلَّذِىٓ أَوْحَيْنَآ إِلَيْكَ وَهُمْ يَكْفُرُونَ بِٱلرَّحْمَٰنِ ۚ قُلْ هُوَ رَبِّى لَآ إِلَٰهَ إِلَّا هُوَ عَلَيْهِ تَوَكَّلْتُ وَإِلَيْهِ مَتَابِ ﴿٣٠﴾
Zoo hebben wij u tot een volk gezonden, dat door andere volkeren werd voorafgegaan, tot welke eveneens profeten werden gezonden; opdat gij hun zoudt mededeelen wat wij u hebben geopenbaard, daar zij niet gelooven in den barmhartigen God. Zeg hun: Hij is mijn Heer; er is geen God buiten hem, en hem vertrouw ik, en tot hem moet ik terugkeeren.
وَلَوْ أَنَّ قُرْءَانًۭا سُيِّرَتْ بِهِ ٱلْجِبَالُ أَوْ قُطِّعَتْ بِهِ ٱلْأَرْضُ أَوْ كُلِّمَ بِهِ ٱلْمَوْتَىٰ ۗ بَل لِّلَّهِ ٱلْأَمْرُ جَمِيعًا ۗ أَفَلَمْ يَاْيْـَٔسِ ٱلَّذِينَ ءَامَنُوٓاْ أَن لَّوْ يَشَآءُ ٱللَّهُ لَهَدَى ٱلنَّاسَ جَمِيعًۭا ۗ وَلَا يَزَالُ ٱلَّذِينَ كَفَرُواْ تُصِيبُهُم بِمَا صَنَعُواْ قَارِعَةٌ أَوْ تَحُلُّ قَرِيبًۭا مِّن دَارِهِمْ حَتَّىٰ يَأْتِىَ وَعْدُ ٱللَّهِ ۚ إِنَّ ٱللَّهَ لَا يُخْلِفُ ٱلْمِيعَادَ ﴿٣١﴾
Indien een Koran werd geopenbaard, waardoor bergen zouden worden bewogen, of de aarde gespleten, of de dooden tot spreken gebracht het ware ijdel. Maar alles behoort aan God. Weten de geloovigen dan niet, dat, indien het Gode behaagde, alle menschen door hem geleid zouden worden. De tegenspoed zal niet ophouden de ongeloovigen te bedroeven, om hetgeen zij hebben bedreven, of zich nabij hunne woningen neder te zetten, tot dat Gods belofte kome; want God is niet in tegenspraak met zijne belofte.
وَلَقَدِ ٱسْتُهْزِئَ بِرُسُلٍۢ مِّن قَبْلِكَ فَأَمْلَيْتُ لِلَّذِينَ كَفَرُواْ ثُمَّ أَخَذْتُهُمْ ۖ فَكَيْفَ كَانَ عِقَابِ ﴿٣٢﴾
Ook voor u waren mijne gezanten voorwerpen van spotternij, en ik heb de ongeloovigen toegestaan, een lang en gelukkig leven te genieten; maar daarna strafte ik hen, en hoe gestreng was de straf die ik hun oplegde.
أَفَمَنْ هُوَ قَآئِمٌ عَلَىٰ كُلِّ نَفْسٍۭ بِمَا كَسَبَتْ ۗ وَجَعَلُواْ لِلَّهِ شُرَكَآءَ قُلْ سَمُّوهُمْ ۚ أَمْ تُنَبِّـُٔونَهُۥ بِمَا لَا يَعْلَمُ فِى ٱلْأَرْضِ أَم بِظَٰهِرٍۢ مِّنَ ٱلْقَوْلِ ۗ بَلْ زُيِّنَ لِلَّذِينَ كَفَرُواْ مَكْرُهُمْ وَصُدُّواْ عَنِ ٱلسَّبِيلِ ۗ وَمَن يُضْلِلِ ٱللَّهُ فَمَا لَهُۥ مِنْ هَادٍۢ ﴿٣٣﴾
Wie is het dus die boven elke ziel is geplaatst, om waar te nemen wat zij doet? Zij plaatsen anderen naast God. Zeg: Noemt hen: zoudt gij God willen leeren wat hen tot nu onbekend op aarde was? Of zijn uwe goden slechts ijdele namen? Maar de bedriegelijke handelwijze der ongeloovigen was hun voorbereid, en zij zijn van den rechten weg afgeleid; want hij dien God zal doen dwalen zal geen leider hebben.
لَّهُمْ عَذَابٌۭ فِى ٱلْحَيَوٰةِ ٱلدُّنْيَا ۖ وَلَعَذَابُ ٱلْءَاخِرَةِ أَشَقُّ ۖ وَمَا لَهُم مِّنَ ٱللَّهِ مِن وَاقٍۢ ﴿٣٤﴾
Zij zullen straf in dit leven ondergaan; maar de straf van het volgende leven zal strenger wezen, en er zal niemand zijn om hen tegen God te ondersteunen.
۞ مَّثَلُ ٱلْجَنَّةِ ٱلَّتِى وُعِدَ ٱلْمُتَّقُونَ ۖ تَجْرِى مِن تَحْتِهَا ٱلْأَنْهَٰرُ ۖ أُكُلُهَا دَآئِمٌۭ وَظِلُّهَا ۚ تِلْكَ عُقْبَى ٱلَّذِينَ ٱتَّقَواْ ۖ وَّعُقْبَى ٱلْكَٰفِرِينَ ٱلنَّارُ ﴿٣٥﴾
Dit is de beschrijving van het paradijs dat aan den vrome is toegezegd. Het wordt door rivieren besproeid, en zijn voedsel is eeuwig, evenals zijn lommer: dit zal de belooning zijn van hen die God vreezen. Maar de vergelding der ongeloovigen zal het hellevuur zijn.
وَٱلَّذِينَ ءَاتَيْنَٰهُمُ ٱلْكِتَٰبَ يَفْرَحُونَ بِمَآ أُنزِلَ إِلَيْكَ ۖ وَمِنَ ٱلْأَحْزَابِ مَن يُنكِرُ بَعْضَهُۥ ۚ قُلْ إِنَّمَآ أُمِرْتُ أَنْ أَعْبُدَ ٱللَّهَ وَلَآ أُشْرِكَ بِهِۦٓ ۚ إِلَيْهِ أَدْعُواْ وَإِلَيْهِ مَـَٔابِ ﴿٣٦﴾
Zij, aan wie wij de schriften hebben gegeven, verheugen zich in hetgeen hun werd geopenbaard. Maar er zijn sommigen der verbonden Arabieren, die een gedeelte daarvan loochenen. Zeg hun: Waarlijk mij werd bevolen, God alleen te aanbidden en niemand naast hem te plaatsen; hem roep ik aan, en tot hem zal ik terugkeeren.
وَكَذَٰلِكَ أَنزَلْنَٰهُ حُكْمًا عَرَبِيًّۭا ۚ وَلَئِنِ ٱتَّبَعْتَ أَهْوَآءَهُم بَعْدَمَا جَآءَكَ مِنَ ٱلْعِلْمِ مَا لَكَ مِنَ ٱللَّهِ مِن وَلِىٍّۢ وَلَا وَاقٍۢ ﴿٣٧﴾
Met dat doel hebben wij den Koran nedergezonden: een wetboek in de Arabische taal. En waarlijk indien gij uwe begeerten volgt, na de kennis die u werd geschonken, zal er niemand zijn om u tegen God te beschermen of te ondersteunen.
وَلَقَدْ أَرْسَلْنَا رُسُلًۭا مِّن قَبْلِكَ وَجَعَلْنَا لَهُمْ أَزْوَٰجًۭا وَذُرِّيَّةًۭ ۚ وَمَا كَانَ لِرَسُولٍ أَن يَأْتِىَ بِـَٔايَةٍ إِلَّا بِإِذْنِ ٱللَّهِ ۗ لِكُلِّ أَجَلٍۢ كِتَابٌۭ ﴿٣٨﴾
Wij zonden u vroeger profeten, en wij gaven hun vrouwen en kinderen, en geen profeet had de macht met een teeken te komen dan door Gods verlof. Elke eeuw had zijne openbaring.
يَمْحُواْ ٱللَّهُ مَا يَشَآءُ وَيُثْبِتُ ۖ وَعِندَهُۥٓ أُمُّ ٱلْكِتَٰبِ ﴿٣٩﴾
God zal afschaffen en bevestigen naar zijn welbehagen. Bij hem berust het oorspronkelijke van het boek.
وَإِن مَّا نُرِيَنَّكَ بَعْضَ ٱلَّذِى نَعِدُهُمْ أَوْ نَتَوَفَّيَنَّكَ فَإِنَّمَا عَلَيْكَ ٱلْبَلَٰغُ وَعَلَيْنَا ٱلْحِسَابُ ﴿٤٠﴾
Hetzij wij u een deel der straf doen zien, waarmede wij hen hebben bedreigd, hetzij wij hen doen sterven, alvorens hun die werd opgelegd, waarlijk, uwe zending is te prediken; maar ons behoort het, eene ernstige rekening te vragen.
أَوَلَمْ يَرَوْاْ أَنَّا نَأْتِى ٱلْأَرْضَ نَنقُصُهَا مِنْ أَطْرَافِهَا ۚ وَٱللَّهُ يَحْكُمُ لَا مُعَقِّبَ لِحُكْمِهِۦ ۚ وَهُوَ سَرِيعُ ٱلْحِسَابِ ﴿٤١﴾
Zien zij niet, dat wij in hun land komen en dat wij de grenzen daarvan vernauwen, door de overwinning der ware geloovigen? Als God oordeelt, kan niemand zijn oordeel omverwerpen, en hij zal snel zijn in het opmaken der rekening.
وَقَدْ مَكَرَ ٱلَّذِينَ مِن قَبْلِهِمْ فَلِلَّهِ ٱلْمَكْرُ جَمِيعًۭا ۖ يَعْلَمُ مَا تَكْسِبُ كُلُّ نَفْسٍۢ ۗ وَسَيَعْلَمُ ٱلْكُفَّٰرُ لِمَنْ عُقْبَى ٱلدَّارِ ﴿٤٢﴾
Hunne voorgangers dachten vroeger sluwe aanslagen tegen hunne profeten uit; maar God is meester van iedere geslepen list. Hij weet wat iedere ziel verdient, en de ongeloovigen zullen zekerlijk eens weten wie met het paradijs zal worden beloond.
وَيَقُولُ ٱلَّذِينَ كَفَرُواْ لَسْتَ مُرْسَلًۭا ۚ قُلْ كَفَىٰ بِٱللَّهِ شَهِيدًۢا بَيْنِى وَبَيْنَكُمْ وَمَنْ عِندَهُۥ عِلْمُ ٱلْكِتَٰبِ ﴿٤٣﴾
De ongeloovigen zullen zeggen: Gij zijt niet door God gezonden. Antwoord: God en hij die de schriften begrijpt, zijn mij voldoende getuigen tusschen mij en u.