يَٰٓأَيُّهَا ٱلنَّاسُ ٱتَّقُواْ رَبَّكُمْ ۚ إِنَّ زَلْزَلَةَ ٱلسَّاعَةِ شَىْءٌ عَظِيمٌۭ ﴿١﴾
O menschen! vreest uwen Heer. Waarlijk, de schok van het laatste uur zal een vreeselijke zaak wezen.
يَوْمَ تَرَوْنَهَا تَذْهَلُ كُلُّ مُرْضِعَةٍ عَمَّآ أَرْضَعَتْ وَتَضَعُ كُلُّ ذَاتِ حَمْلٍ حَمْلَهَا وَتَرَى ٱلنَّاسَ سُكَٰرَىٰ وَمَا هُم بِسُكَٰرَىٰ وَلَٰكِنَّ عَذَابَ ٱللَّهِ شَدِيدٌۭ ﴿٢﴾
Op den dag, waarop gij het zult zien, zal iedere vrouw die zog geeft, het kind vergeten dat zoogt, en iedere zwangere vrouw zal haren last wegwerpen, en gij zult de mannen schijnbaar dronken zien, maar zij zullen niet wezenlijk beschonken wezen; doch de straf van God zal streng zijn.
وَمِنَ ٱلنَّاسِ مَن يُجَٰدِلُ فِى ٱللَّهِ بِغَيْرِ عِلْمٍۢ وَيَتَّبِعُ كُلَّ شَيْطَٰنٍۢ مَّرِيدٍۢ ﴿٣﴾
Er is een man die, zonder kennis, twist nopens God, en iederen oproerigen duivel volgt.
كُتِبَ عَلَيْهِ أَنَّهُۥ مَن تَوَلَّاهُ فَأَنَّهُۥ يُضِلُّهُۥ وَيَهْدِيهِ إِلَىٰ عَذَابِ ٱلسَّعِيرِ ﴿٤﴾
Omtrent hem is geschreven, dat al wie hem tot beschermer zal kiezen, zekerlijk door hem verleid en door hem in de marteling der hel gevoerd zal worden.
يَٰٓأَيُّهَا ٱلنَّاسُ إِن كُنتُمْ فِى رَيْبٍۢ مِّنَ ٱلْبَعْثِ فَإِنَّا خَلَقْنَٰكُم مِّن تُرَابٍۢ ثُمَّ مِن نُّطْفَةٍۢ ثُمَّ مِنْ عَلَقَةٍۢ ثُمَّ مِن مُّضْغَةٍۢ مُّخَلَّقَةٍۢ وَغَيْرِ مُخَلَّقَةٍۢ لِّنُبَيِّنَ لَكُمْ ۚ وَنُقِرُّ فِى ٱلْأَرْحَامِ مَا نَشَآءُ إِلَىٰٓ أَجَلٍۢ مُّسَمًّۭى ثُمَّ نُخْرِجُكُمْ طِفْلًۭا ثُمَّ لِتَبْلُغُوٓاْ أَشُدَّكُمْ ۖ وَمِنكُم مَّن يُتَوَفَّىٰ وَمِنكُم مَّن يُرَدُّ إِلَىٰٓ أَرْذَلِ ٱلْعُمُرِ لِكَيْلَا يَعْلَمَ مِنۢ بَعْدِ عِلْمٍۢ شَيْـًۭٔا ۚ وَتَرَى ٱلْأَرْضَ هَامِدَةًۭ فَإِذَآ أَنزَلْنَا عَلَيْهَا ٱلْمَآءَ ٱهْتَزَّتْ وَرَبَتْ وَأَنۢبَتَتْ مِن كُلِّ زَوْجٍۭ بَهِيجٍۢ ﴿٥﴾
O menschen! indien gij in twijfel verkeert nopens de opstanding, neemt dan in overweging, dat wij u het eerst schiepen uit stof der aarde, daarna van zaad, daarna van een weinig gestold bloed, daarna van een stuk vleesch, voor een gedeelte volkomen en voor een gedeelte onvolkomen gevormd, ten einde onze macht duidelijk voor u te maken; en wij deden wat wij verkozen in den schoot blijven, tot den bepaalden tijd der verlossing. Daarna brachten wij u, als kinderen voort; vervolgens veroorloofden wij u, uwen ouderdom van volle kracht te bereiken; de een uwer sterft in zijne jeugd en een ander uwer is uitgesteld tot een hoogen ouderdom, zoo dat hij alles vergeet wat hij wist. Gij zaagt de aarde somtijds opgedroogd en onvruchtbaar; maar indien wij den regen daarop nederzenden, wordt zij in beweging gebracht en zwelt op, en brengt alle soorten van weelderige planten voort.
ذَٰلِكَ بِأَنَّ ٱللَّهَ هُوَ ٱلْحَقُّ وَأَنَّهُۥ يُحْىِ ٱلْمَوْتَىٰ وَأَنَّهُۥ عَلَىٰ كُلِّ شَىْءٍۢ قَدِيرٌۭ ﴿٦﴾
Dit toont, dat God de waardheid is; dat hij de dooden ten leven opwekt en dat hij almachtig is.
وَأَنَّ ٱلسَّاعَةَ ءَاتِيَةٌۭ لَّا رَيْبَ فِيهَا وَأَنَّ ٱللَّهَ يَبْعَثُ مَن فِى ٱلْقُبُورِ ﴿٧﴾
Dat het uur des oordeels zekerlijk zal komen, daaraan is geen twijfel en dat God hen zal opwekken die zich in de graven bevinden.
وَمِنَ ٱلنَّاسِ مَن يُجَٰدِلُ فِى ٱللَّهِ بِغَيْرِ عِلْمٍۢ وَلَا هُدًۭى وَلَا كِتَٰبٍۢ مُّنِيرٍۢ ﴿٨﴾
Er is een man die nopens God twist, zonder een boek dat hem verlicht.
ثَانِىَ عِطْفِهِۦ لِيُضِلَّ عَن سَبِيلِ ٱللَّهِ ۖ لَهُۥ فِى ٱلدُّنْيَا خِزْىٌۭ ۖ وَنُذِيقُهُۥ يَوْمَ ٱلْقِيَٰمَةِ عَذَابَ ٱلْحَرِيقِ ﴿٩﴾
Hij wendt zich trotsch af, ten einde de menschen van Gods weg af te leiden. Schande zal hem in deze wereld wachten; en op den dag der opstanding zullen wij hem de marteling der verbranding doen ondergaan.
ذَٰلِكَ بِمَا قَدَّمَتْ يَدَاكَ وَأَنَّ ٱللَّهَ لَيْسَ بِظَلَّٰمٍۢ لِّلْعَبِيدِ ﴿١٠﴾
Dan zal tot hem gezegd worden: Dit ondergaat hij om hetgeen uwe handen vroeger bedreven; want God is niet onrechtvaardig nopens den mensch.
وَمِنَ ٱلنَّاسِ مَن يَعْبُدُ ٱللَّهَ عَلَىٰ حَرْفٍۢ ۖ فَإِنْ أَصَابَهُۥ خَيْرٌ ٱطْمَأَنَّ بِهِۦ ۖ وَإِنْ أَصَابَتْهُ فِتْنَةٌ ٱنقَلَبَ عَلَىٰ وَجْهِهِۦ خَسِرَ ٱلدُّنْيَا وَٱلْءَاخِرَةَ ۚ ذَٰلِكَ هُوَ ٱلْخُسْرَانُ ٱلْمُبِينُ ﴿١١﴾
Er zijn sommige menschen die God op eene wankelende wijze dienen, staande als bij de grens van den waren godsdienst. Indien aan een van hen goed wedervaart, is hij voldaan, maar indien hem eenige beproeving overkomt, wendt hij zich af, met verlies in deze en in de volgende wereld. Dit is een duidelijk verderf.
يَدْعُواْ مِن دُونِ ٱللَّهِ مَا لَا يَضُرُّهُۥ وَمَا لَا يَنفَعُهُۥ ۚ ذَٰلِكَ هُوَ ٱلضَّلَٰلُ ٱلْبَعِيدُ ﴿١٢﴾
Hij zal dus naast God aanroepen, wat hem deren noch bevoordeelen kan. Dit is eene dwaling die van de waarheid verwijdert.
يَدْعُواْ لَمَن ضَرُّهُۥٓ أَقْرَبُ مِن نَّفْعِهِۦ ۚ لَبِئْسَ ٱلْمَوْلَىٰ وَلَبِئْسَ ٱلْعَشِيرُ ﴿١٣﴾
Hij zal dengeen aanroepen, die hem veeleer verderfelijk dan voordeelig is. Dit is zeker een ellendige beschermer, en een ellendige makker.
إِنَّ ٱللَّهَ يُدْخِلُ ٱلَّذِينَ ءَامَنُواْ وَعَمِلُواْ ٱلصَّٰلِحَٰتِ جَنَّٰتٍۢ تَجْرِى مِن تَحْتِهَا ٱلْأَنْهَٰرُ ۚ إِنَّ ٱللَّهَ يَفْعَلُ مَا يُرِيدُ ﴿١٤﴾
Maar God zal hen die gelooven en goede werken verrichten, in tuinen leiden, waarin rivieren stroomen; want God doet wat hem behaagt.
مَن كَانَ يَظُنُّ أَن لَّن يَنصُرَهُ ٱللَّهُ فِى ٱلدُّنْيَا وَٱلْءَاخِرَةِ فَلْيَمْدُدْ بِسَبَبٍ إِلَى ٱلسَّمَآءِ ثُمَّ لْيَقْطَعْ فَلْيَنظُرْ هَلْ يُذْهِبَنَّ كَيْدُهُۥ مَا يَغِيظُ ﴿١٥﴾
Laat hij, die denkt dat God zijn gezant in deze wereld en in het toekomstige leven geene hulp zal verleenen, een touw aan den hemel bevestigen en laat hem daarna een eind aan zijn leven maken, en hij zal zien, of zijne kunstgrepen datgene de uitwerking kunnen benemen, welke hem toornig maakt.
وَكَذَٰلِكَ أَنزَلْنَٰهُ ءَايَٰتٍۭ بَيِّنَٰتٍۢ وَأَنَّ ٱللَّهَ يَهْدِى مَن يُرِيدُ ﴿١٦﴾
Zoo zonden wij den Koran neder, zijnde duidelijke teekens; want God leidt wie hem behaagt.
إِنَّ ٱلَّذِينَ ءَامَنُواْ وَٱلَّذِينَ هَادُواْ وَٱلصَّٰبِـِٔينَ وَٱلنَّصَٰرَىٰ وَٱلْمَجُوسَ وَٱلَّذِينَ أَشْرَكُوٓاْ إِنَّ ٱللَّهَ يَفْصِلُ بَيْنَهُمْ يَوْمَ ٱلْقِيَٰمَةِ ۚ إِنَّ ٱللَّهَ عَلَىٰ كُلِّ شَىْءٍۢ شَهِيدٌ ﴿١٧﴾
Wat de ware geloovigen betreft, en de Joden, de Sabbeïsten, de Christenen, de Magiërs en de afgodendienaars, waarlijk God zal op den dag der opstanding tusschen hen richten; want God is getuige van alle dingen.
أَلَمْ تَرَ أَنَّ ٱللَّهَ يَسْجُدُ لَهُۥ مَن فِى ٱلسَّمَٰوَٰتِ وَمَن فِى ٱلْأَرْضِ وَٱلشَّمْسُ وَٱلْقَمَرُ وَٱلنُّجُومُ وَٱلْجِبَالُ وَٱلشَّجَرُ وَٱلدَّوَآبُّ وَكَثِيرٌۭ مِّنَ ٱلنَّاسِ ۖ وَكَثِيرٌ حَقَّ عَلَيْهِ ٱلْعَذَابُ ۗ وَمَن يُهِنِ ٱللَّهُ فَمَا لَهُۥ مِن مُّكْرِمٍ ۚ إِنَّ ٱللَّهَ يَفْعَلُ مَا يَشَآءُ ۩ ﴿١٨﴾
Bemerkt gij niet dat alle schepselen, zoowel in den hemel als op de aarde God aanbidden; de zon, de maan, de sterren, de bergen, de boomen, de dieren en een groot gedeelte der menschen? Maar velen hebben eene kastijding verdiend. En hij dien God verachtelijk zal hebben gemaakt, zal door niemand vereerd worden; want God doet wat hem behaagt.
۞ هَٰذَانِ خَصْمَانِ ٱخْتَصَمُواْ فِى رَبِّهِمْ ۖ فَٱلَّذِينَ كَفَرُواْ قُطِّعَتْ لَهُمْ ثِيَابٌۭ مِّن نَّارٍۢ يُصَبُّ مِن فَوْقِ رُءُوسِهِمُ ٱلْحَمِيمُ ﴿١٩﴾
Er zijn twee tegenovergestelde partijen, die nopens hunnen Heer twisten. En zij die niet gelooven, zullen met kleederen van vuur omhangen worden, en kokend water zal op hunne hoofden gegoten worden.
يُصْهَرُ بِهِۦ مَا فِى بُطُونِهِمْ وَٱلْجُلُودُ ﴿٢٠﴾
Hunne ingewanden en hunne huiden zullen daardoor verteerd,
كُلَّمَآ أَرَادُوٓاْ أَن يَخْرُجُواْ مِنْهَا مِنْ غَمٍّ أُعِيدُواْ فِيهَا وَذُوقُواْ عَذَابَ ٱلْحَرِيقِ ﴿٢٢﴾
Zoo dikwijls zij, door de smart hunner martelingen, zullen trachten de hel te verlaten, zullen zij daar weder worden teruggebracht en hunne pijnigers zullen tot hen zeggen: Ondergaat de pijn der verbranding.
إِنَّ ٱللَّهَ يُدْخِلُ ٱلَّذِينَ ءَامَنُواْ وَعَمِلُواْ ٱلصَّٰلِحَٰتِ جَنَّٰتٍۢ تَجْرِى مِن تَحْتِهَا ٱلْأَنْهَٰرُ يُحَلَّوْنَ فِيهَا مِنْ أَسَاوِرَ مِن ذَهَبٍۢ وَلُؤْلُؤًۭا ۖ وَلِبَاسُهُمْ فِيهَا حَرِيرٌۭ ﴿٢٣﴾
God zal hen die gelooven en rechtvaardig handelen, in tuinen voeren, waarin rivieren stroomen; zij zullen daar versierd worden met gouden armbanden en paarlen, en hunne kleederen zullen van zijde wezen.
وَهُدُوٓاْ إِلَى ٱلطَّيِّبِ مِنَ ٱلْقَوْلِ وَهُدُوٓاْ إِلَىٰ صِرَٰطِ ٱلْحَمِيدِ ﴿٢٤﴾
Zij worden tot goede woorden en op een heerlijken weg geleid.
إِنَّ ٱلَّذِينَ كَفَرُواْ وَيَصُدُّونَ عَن سَبِيلِ ٱللَّهِ وَٱلْمَسْجِدِ ٱلْحَرَامِ ٱلَّذِى جَعَلْنَٰهُ لِلنَّاسِ سَوَآءً ٱلْعَٰكِفُ فِيهِ وَٱلْبَادِ ۚ وَمَن يُرِدْ فِيهِ بِإِلْحَادٍۭ بِظُلْمٍۢ نُّذِقْهُ مِنْ عَذَابٍ أَلِيمٍۢ ﴿٢٥﴾
Maar zij die ongeloovig zullen wezen, den weg van God versperren en de menschen verhinderen, den heiligen tempel van Mekka te bezoeken, welke wij hebben aangewezen tot eene plaats van aanbidding voor alle menschen; want zoowel de inwoners als de vreemdelingen hebben een gelijk recht dien te bezoeken. En wie trachten zal dien op goddelooze wijze te ontheiligen, hen zullen wij een gestrenge straf doen lijden.
وَإِذْ بَوَّأْنَا لِإِبْرَٰهِيمَ مَكَانَ ٱلْبَيْتِ أَن لَّا تُشْرِكْ بِى شَيْـًۭٔا وَطَهِّرْ بَيْتِىَ لِلطَّآئِفِينَ وَٱلْقَآئِمِينَ وَٱلرُّكَّعِ ٱلسُّجُودِ ﴿٢٦﴾
Herinner u, dat wij de plek van het gebouw van den Caaba tot een verblijf aan Abraham gaven, zeggende: Vereenig niets met mij, en houdt mijn huis rein voor hen die het bezoeken, en die opstaan en nederbuigen om te aanbidden.
وَأَذِّن فِى ٱلنَّاسِ بِٱلْحَجِّ يَأْتُوكَ رِجَالًۭا وَعَلَىٰ كُلِّ ضَامِرٍۢ يَأْتِينَ مِن كُلِّ فَجٍّ عَمِيقٍۢ ﴿٢٧﴾
En verkondig het volk een plechtigen pelgrimstocht. Laten zij te voet of op snel loopende kameelen uit verwijderde streken tot u komen.
لِّيَشْهَدُواْ مَنَٰفِعَ لَهُمْ وَيَذْكُرُواْ ٱسْمَ ٱللَّهِ فِىٓ أَيَّامٍۢ مَّعْلُومَٰتٍ عَلَىٰ مَا رَزَقَهُم مِّنۢ بَهِيمَةِ ٱلْأَنْعَٰمِ ۖ فَكُلُواْ مِنْهَا وَأَطْعِمُواْ ٱلْبَآئِسَ ٱلْفَقِيرَ ﴿٢٨﴾
Opdat zij getuigen mogen zijn van de voordeelen die voor hen voortspruiten uit het bezoeken van deze heilige plaats, en dat zij den naam van God mogen herdenken op de bepaalde dagen, uit dankbaarheid voor de kudden, welke hij hun heeft geschonken. Eet dus daarvan, en voedt den nooddruftige en den arme.
ثُمَّ لْيَقْضُواْ تَفَثَهُمْ وَلْيُوفُواْ نُذُورَهُمْ وَلْيَطَّوَّفُواْ بِٱلْبَيْتِ ٱلْعَتِيقِ ﴿٢٩﴾
Laat hen daarna een einde maken aan de achteloosheid nopens hunne personen, en laat hen hunne geloften voldoen en om het oude huis trekken.
ذَٰلِكَ وَمَن يُعَظِّمْ حُرُمَٰتِ ٱللَّهِ فَهُوَ خَيْرٌۭ لَّهُۥ عِندَ رَبِّهِۦ ۗ وَأُحِلَّتْ لَكُمُ ٱلْأَنْعَٰمُ إِلَّا مَا يُتْلَىٰ عَلَيْكُمْ ۖ فَٱجْتَنِبُواْ ٱلرِّجْسَ مِنَ ٱلْأَوْثَٰنِ وَٱجْتَنِبُواْ قَوْلَ ٱلزُّورِ ﴿٣٠﴾
Laat hen dit doen. En wie de heilige geboden van God in acht zal nemen, zal eene belooning bij God vinden. Alle soorten van vee zijn u geoorloofd te eten, uitgenomen wat u reeds in vroegere plaatsen van den Koran als verboden is voorgelezen. Ontvliedt den gruwel der afgoden en vermijdt onwaarheid te spreken.
حُنَفَآءَ لِلَّهِ غَيْرَ مُشْرِكِينَ بِهِۦ ۚ وَمَن يُشْرِكْ بِٱللَّهِ فَكَأَنَّمَا خَرَّ مِنَ ٱلسَّمَآءِ فَتَخْطَفُهُ ٱلطَّيْرُ أَوْ تَهْوِى بِهِ ٱلرِّيحُ فِى مَكَانٍۢ سَحِيقٍۢ ﴿٣١﴾
Weest God onderworpen en vereenigt geene andere goden met hem; want wie een ander met God verbindt, is gelijk aan datgene, wat van den hemel valt, wat de vogels wegvoeren of de wind naar eene ver verwijderde plaats overbrengt.
ذَٰلِكَ وَمَن يُعَظِّمْ شَعَٰٓئِرَ ٱللَّهِ فَإِنَّهَا مِن تَقْوَى ٱلْقُلُوبِ ﴿٣٢﴾
Dit is zoo. Wie Gods gedenkteekenen eerbiedigt, verricht eene daad die uit de vroomheid des harten ontspruit.
لَكُمْ فِيهَا مَنَٰفِعُ إِلَىٰٓ أَجَلٍۢ مُّسَمًّۭى ثُمَّ مَحِلُّهَآ إِلَى ٱلْبَيْتِ ٱلْعَتِيقِ ﴿٣٣﴾
Gij verkrijgt verschillende voordeelen van het vee, tot offeranden aangewezen, tot den tijd voor de slachting bepaald; en de plaats der offerande zal in het oude huis zijn.
وَلِكُلِّ أُمَّةٍۢ جَعَلْنَا مَنسَكًۭا لِّيَذْكُرُواْ ٱسْمَ ٱللَّهِ عَلَىٰ مَا رَزَقَهُم مِّنۢ بَهِيمَةِ ٱلْأَنْعَٰمِ ۗ فَإِلَٰهُكُمْ إِلَٰهٌۭ وَٰحِدٌۭ فَلَهُۥٓ أَسْلِمُواْ ۗ وَبَشِّرِ ٱلْمُخْبِتِينَ ﴿٣٤﴾
Voor de belijders van iederen godsdienst hebben wij verschillende riten vastgesteld, opdat zij den naam van God zouden mogen herdenken bij het slachten van het vee, dat hij voor hen heeft geschapen. Uw God is een eenig God, onderwerp u dus geheel aan hem en breng goede tijdingen aan hen, die zich ootmoedig betoonen.
ٱلَّذِينَ إِذَا ذُكِرَ ٱللَّهُ وَجِلَتْ قُلُوبُهُمْ وَٱلصَّٰبِرِينَ عَلَىٰ مَآ أَصَابَهُمْ وَٱلْمُقِيمِى ٱلصَّلَوٰةِ وَمِمَّا رَزَقْنَٰهُمْ يُنفِقُونَ ﴿٣٥﴾
Wier harten, als Gods naam wordt vermeld, door vrees, worden getroffen, en hun, die geduldig doorstaan wat hun overkomt, die hunne gebeden in acht nemen, en aalmoezen geven van hetgeen wij hun hebben geschonken.
وَٱلْبُدْنَ جَعَلْنَٰهَا لَكُم مِّن شَعَٰٓئِرِ ٱللَّهِ لَكُمْ فِيهَا خَيْرٌۭ ۖ فَٱذْكُرُواْ ٱسْمَ ٱللَّهِ عَلَيْهَا صَوَآفَّ ۖ فَإِذَا وَجَبَتْ جُنُوبُهَا فَكُلُواْ مِنْهَا وَأَطْعِمُواْ ٱلْقَانِعَ وَٱلْمُعْتَرَّ ۚ كَذَٰلِكَ سَخَّرْنَٰهَا لَكُمْ لَعَلَّكُمْ تَشْكُرُونَ ﴿٣٦﴾
De kameelen voor offeranden gedood, hebben wij u aangewezen als zinnebeelden van uwe gehoorzaamheid aan God; ook verkrijgt gij andere voordeelen van hen. Herdenk dus den naam van God over hen, als gij hen doodt, in de juiste orde op hunne voeten staande, en als zij dood zijn nedergevallen eet dan er van, en geef er van te eten, zoowel aan hem, die tevreden is met hetgeen hem gegeven wordt, zonder dat hij vraagt, als aan hem die vraagt. Zoo hebben wij u de oppermacht over hen gegeven, opdat gij ons dankbaar zoudt zijn.
لَن يَنَالَ ٱللَّهَ لُحُومُهَا وَلَا دِمَآؤُهَا وَلَٰكِن يَنَالُهُ ٱلتَّقْوَىٰ مِنكُمْ ۚ كَذَٰلِكَ سَخَّرَهَا لَكُمْ لِتُكَبِّرُواْ ٱللَّهَ عَلَىٰ مَا هَدَىٰكُمْ ۗ وَبَشِّرِ ٱلْمُحْسِنِينَ ﴿٣٧﴾
Hun vleesch wordt niet door God aangenomen, noch hun bloed, maar uwe vroomheid wordt door hem aangenomen. Zoo hebben wij u de oppermacht over hen gegeven, opdat gij God zoudt verheerlijken voor de openbaringen, waardoor hij u heeft geleid. En breng den rechtvaardige de goede tijding.
۞ إِنَّ ٱللَّهَ يُدَٰفِعُ عَنِ ٱلَّذِينَ ءَامَنُوٓاْ ۗ إِنَّ ٱللَّهَ لَا يُحِبُّ كُلَّ خَوَّانٍۢ كَفُورٍ ﴿٣٨﴾
Dat God de kwade voornemens der ongeloovigen tegen de ware geloovigen zal verijdelen; want God bemint de booze ongeloovigen niet.
أُذِنَ لِلَّذِينَ يُقَٰتَلُونَ بِأَنَّهُمْ ظُلِمُواْ ۚ وَإِنَّ ٱللَّهَ عَلَىٰ نَصْرِهِمْ لَقَدِيرٌ ﴿٣٩﴾
Aan hen is verlof gegeven, de wapenen tegen de ongeloovigen op te vatten, als zij onrechtvaardig door hen vervolgd worden (en God is zekerlijk in staat hen te ondersteunen).
ٱلَّذِينَ أُخْرِجُواْ مِن دِيَٰرِهِم بِغَيْرِ حَقٍّ إِلَّآ أَن يَقُولُواْ رَبُّنَا ٱللَّهُ ۗ وَلَوْلَا دَفْعُ ٱللَّهِ ٱلنَّاسَ بَعْضَهُم بِبَعْضٍۢ لَّهُدِّمَتْ صَوَٰمِعُ وَبِيَعٌۭ وَصَلَوَٰتٌۭ وَمَسَٰجِدُ يُذْكَرُ فِيهَا ٱسْمُ ٱللَّهِ كَثِيرًۭا ۗ وَلَيَنصُرَنَّ ٱللَّهُ مَن يَنصُرُهُۥٓ ۗ إِنَّ ٱللَّهَ لَقَوِىٌّ عَزِيزٌ ﴿٤٠﴾
Die onrechtvaardig uit hunne woningen werden verjaagd, en om geene andere redenen, dan dat zij zeggen: Onze Heer is God! Indien God het geweld van sommige menschen niet door andere had verijdeld, waarlijk, dan zouden kloosters, kerken, synagogen en de tempels der Moslems, waarin de naam van God dikwijls wordt herdacht, geheel verwoest zijn. En God zal zekerlijk dengeen ondersteunen, die zich aan zijne zijde zal bevinden; want God is sterk en machtig.
ٱلَّذِينَ إِن مَّكَّنَّٰهُمْ فِى ٱلْأَرْضِ أَقَامُواْ ٱلصَّلَوٰةَ وَءَاتَوُاْ ٱلزَّكَوٰةَ وَأَمَرُواْ بِٱلْمَعْرُوفِ وَنَهَوْاْ عَنِ ٱلْمُنكَرِ ۗ وَلِلَّهِ عَٰقِبَةُ ٱلْأُمُورِ ﴿٤١﴾
En hij zal degenen ondersteunen, die, als wij hen op aarde nederzetten, het gebed in acht nemen en aalmoezen geven, en bevelen wat rechtvaardig en verbieden wat onrechtvaardig is. En aan God staat het einde van alle dingen.
وَإِن يُكَذِّبُوكَ فَقَدْ كَذَّبَتْ قَبْلَهُمْ قَوْمُ نُوحٍۢ وَعَادٌۭ وَثَمُودُ ﴿٤٢﴾
Indien zij u, o Mahomet! van bedrog beschuldigen, neem dan in aanmerking, dat, vóór hen, het volk van Noach en de stammen van Ad en Thamoed
وَأَصْحَٰبُ مَدْيَنَ ۖ وَكُذِّبَ مُوسَىٰ فَأَمْلَيْتُ لِلْكَٰفِرِينَ ثُمَّ أَخَذْتُهُمْ ۖ فَكَيْفَ كَانَ نَكِيرِ ﴿٤٤﴾
En de bewoners van Madian hunne profeten van bedrog beschuldigden; ook Mozes werd van leugen beschuldigd; en ik verleende een groot uitstel aan de ongeloovigen, maar daarna kastijdde ik hen; en hoe vreeselijk was de verandering welke ik in hunnen toestand bracht!
فَكَأَيِّن مِّن قَرْيَةٍ أَهْلَكْنَٰهَا وَهِىَ ظَالِمَةٌۭ فَهِىَ خَاوِيَةٌ عَلَىٰ عُرُوشِهَا وَبِئْرٍۢ مُّعَطَّلَةٍۢ وَقَصْرٍۢ مَّشِيدٍ ﴿٤٥﴾
Hoevele steden hebben wij verwoest, die goddeloos waren en die thans onder hare eigene bouwvallen zijn begraven. En hoevele bronnen en trotsche kasteelen werden er niet verlaten?
أَفَلَمْ يَسِيرُواْ فِى ٱلْأَرْضِ فَتَكُونَ لَهُمْ قُلُوبٌۭ يَعْقِلُونَ بِهَآ أَوْ ءَاذَانٌۭ يَسْمَعُونَ بِهَا ۖ فَإِنَّهَا لَا تَعْمَى ٱلْأَبْصَٰرُ وَلَٰكِن تَعْمَى ٱلْقُلُوبُ ٱلَّتِى فِى ٱلصُّدُورِ ﴿٤٦﴾
Reisden zij niet door het land? En hebben zij geene harten om er mede te begrijpen, en ooren om er mede te hooren? Waarlijk, hunne oogen zijn voor deze niet blind, maar de harten, die zich in hunne borsten bevinden zijn blind.
وَيَسْتَعْجِلُونَكَ بِٱلْعَذَابِ وَلَن يُخْلِفَ ٱللَّهُ وَعْدَهُۥ ۚ وَإِنَّ يَوْمًا عِندَ رَبِّكَ كَأَلْفِ سَنَةٍۢ مِّمَّا تَعُدُّونَ ﴿٤٧﴾
Zij zullen bij u er op aandringen, de bedreigde straf te verhaasten; maar God zal niet nalaten te volbrengen waarmede hij heeft bedreigd. Een dag met uwen Heer staat gelijk met duizend jaren uwer berekening.
وَكَأَيِّن مِّن قَرْيَةٍ أَمْلَيْتُ لَهَا وَهِىَ ظَالِمَةٌۭ ثُمَّ أَخَذْتُهَا وَإِلَىَّ ٱلْمَصِيرُ ﴿٤٨﴾
Aan hoevele steden gaf ik niet uitstel? maar zij waren goddeloos. Doch daarna kastijdde ik haar; en tot mij zullen zij komen, om op den laatsten dag geoordeeld te worden.
قُلْ يَٰٓأَيُّهَا ٱلنَّاسُ إِنَّمَآ أَنَا۠ لَكُمْ نَذِيرٌۭ مُّبِينٌۭ ﴿٤٩﴾
Zeg: O menschen! waarlijk, ik ben slechts een openbaar prediker onder u.
فَٱلَّذِينَ ءَامَنُواْ وَعَمِلُواْ ٱلصَّٰلِحَٰتِ لَهُم مَّغْفِرَةٌۭ وَرِزْقٌۭ كَرِيمٌۭ ﴿٥٠﴾
En zij die gelooven en goede werken doen, zullen vergiffenis en eene heerlijke belooning verwerven.
وَٱلَّذِينَ سَعَوْاْ فِىٓ ءَايَٰتِنَا مُعَٰجِزِينَ أُوْلَٰٓئِكَ أَصْحَٰبُ ٱلْجَحِيمِ ﴿٥١﴾
Maar zij die trachten onze teekenen krachteloos te maken, zullen bewoners der hel zijn.
وَمَآ أَرْسَلْنَا مِن قَبْلِكَ مِن رَّسُولٍۢ وَلَا نَبِىٍّ إِلَّآ إِذَا تَمَنَّىٰٓ أَلْقَى ٱلشَّيْطَٰنُ فِىٓ أُمْنِيَّتِهِۦ فَيَنسَخُ ٱللَّهُ مَا يُلْقِى ٱلشَّيْطَٰنُ ثُمَّ يُحْكِمُ ٱللَّهُ ءَايَٰتِهِۦ ۗ وَٱللَّهُ عَلِيمٌ حَكِيمٌۭ ﴿٥٢﴾
Wij hebben geen' gezant of profeet vóór u gezonden, of als hij las, gaf Satan hem eene verkeerde gedachte in. Maar God zal nietig maken wat Satan hun inblaast, en God zal zijne teekens bevestigen; want God is alwetend en wijs.
لِّيَجْعَلَ مَا يُلْقِى ٱلشَّيْطَٰنُ فِتْنَةًۭ لِّلَّذِينَ فِى قُلُوبِهِم مَّرَضٌۭ وَٱلْقَاسِيَةِ قُلُوبُهُمْ ۗ وَإِنَّ ٱلظَّٰلِمِينَ لَفِى شِقَاقٍۭ بَعِيدٍۢ ﴿٥٣﴾
Maar God veroorlooft het te doen, opdat de ingevingen van Satan eene beproeving zouden zijn voor hen, wier hart door ziekte is aangedaan en wier boezem verhard is (want waarlijk de goddeloozen zijn ver van de waarheid verwijderd).
وَلِيَعْلَمَ ٱلَّذِينَ أُوتُواْ ٱلْعِلْمَ أَنَّهُ ٱلْحَقُّ مِن رَّبِّكَ فَيُؤْمِنُواْ بِهِۦ فَتُخْبِتَ لَهُۥ قُلُوبُهُمْ ۗ وَإِنَّ ٱللَّهَ لَهَادِ ٱلَّذِينَ ءَامَنُوٓاْ إِلَىٰ صِرَٰطٍۢ مُّسْتَقِيمٍۢ ﴿٥٤﴾
Opdat zij wien verstand werd geschonken, zouden mogen weten, dat dit boek de waarheid van hunnen Heer is en zij daarin zouden gelooven, en opdat hunne harten daarop zouden vertrouwen; want waarlijk, God is de leider op den rechten weg van hen die gelooven.
وَلَا يَزَالُ ٱلَّذِينَ كَفَرُواْ فِى مِرْيَةٍۢ مِّنْهُ حَتَّىٰ تَأْتِيَهُمُ ٱلسَّاعَةُ بَغْتَةً أَوْ يَأْتِيَهُمْ عَذَابُ يَوْمٍ عَقِيمٍ ﴿٥٥﴾
Maar de ongeloovigen zullen niet ophouden daaraan te twijfelen, tot dat het uur des oordeels plotseling over hen zal komen, of dat de straf van een droevigen dag hen overvalt.
ٱلْمُلْكُ يَوْمَئِذٍۢ لِّلَّهِ يَحْكُمُ بَيْنَهُمْ ۚ فَٱلَّذِينَ ءَامَنُواْ وَعَمِلُواْ ٱلصَّٰلِحَٰتِ فِى جَنَّٰتِ ٱلنَّعِيمِ ﴿٥٦﴾
Op dien dag zal het koninkrijk Gods zijn; hij zal tusschen hen richten. En zij die beloofd zullen hebben, en rechtvaardigheid uitgeoefend, zullen in tuinen des vermaaks verblijf houden.
وَٱلَّذِينَ كَفَرُواْ وَكَذَّبُواْ بِـَٔايَٰتِنَا فَأُوْلَٰٓئِكَ لَهُمْ عَذَابٌۭ مُّهِينٌۭ ﴿٥٧﴾
Maar zij die niet geloofd zullen hebben en onze teekenen van valschheid hebben beschuldigd, zullen eene schandelijke straf ondergaan.
وَٱلَّذِينَ هَاجَرُواْ فِى سَبِيلِ ٱللَّهِ ثُمَّ قُتِلُوٓاْ أَوْ مَاتُواْ لَيَرْزُقَنَّهُمُ ٱللَّهُ رِزْقًا حَسَنًۭا ۚ وَإِنَّ ٱللَّهَ لَهُوَ خَيْرُ ٱلرَّٰزِقِينَ ﴿٥٨﴾
En wat hen betreft, die hunne woning zullen hebben verlaten voor de zaak van Gods waar geloof, en daarna gedood of gestorven zullen zijn, aan dezen zal God eene uitmuntende belooning geven; en God is de beste belooner.
لَيُدْخِلَنَّهُم مُّدْخَلًۭا يَرْضَوْنَهُۥ ۗ وَإِنَّ ٱللَّهَ لَعَلِيمٌ حَلِيمٌۭ ﴿٥٩﴾
Hij zal hen het paradijs binnenleiden, op eene wijze die hun behagen zal; want God is wijs en genadig. Zoo is het.
۞ ذَٰلِكَ وَمَنْ عَاقَبَ بِمِثْلِ مَا عُوقِبَ بِهِۦ ثُمَّ بُغِىَ عَلَيْهِ لَيَنصُرَنَّهُ ٱللَّهُ ۗ إِنَّ ٱللَّهَ لَعَفُوٌّ غَفُورٌۭ ﴿٦٠﴾
Wie eene wraak zal nemen gelijk aan de schade welke hem werd toegebracht, en daarna onrechtvaardig zal worden behandeld, waarlijk God zal hem ondersteunen; want God is barmhartig en vergevensgezind.
ذَٰلِكَ بِأَنَّ ٱللَّهَ يُولِجُ ٱلَّيْلَ فِى ٱلنَّهَارِ وَيُولِجُ ٱلنَّهَارَ فِى ٱلَّيْلِ وَأَنَّ ٱللَّهَ سَمِيعٌۢ بَصِيرٌۭ ﴿٦١﴾
Dit zal gedaan worden, dewijl God den nacht op den dag en den dag op den nacht doet volgen, en omdat God zoo wel hoort als ziet.
ذَٰلِكَ بِأَنَّ ٱللَّهَ هُوَ ٱلْحَقُّ وَأَنَّ مَا يَدْعُونَ مِن دُونِهِۦ هُوَ ٱلْبَٰطِلُ وَأَنَّ ٱللَّهَ هُوَ ٱلْعَلِىُّ ٱلْكَبِيرُ ﴿٦٢﴾
Dit is omdat God waarheid is, en dewijl hetgeen zij naast hem aanroepen, ijdelheid is, en omdat God de verhevene, de machtige is.
أَلَمْ تَرَ أَنَّ ٱللَّهَ أَنزَلَ مِنَ ٱلسَّمَآءِ مَآءًۭ فَتُصْبِحُ ٱلْأَرْضُ مُخْضَرَّةً ۗ إِنَّ ٱللَّهَ لَطِيفٌ خَبِيرٌۭ ﴿٦٣﴾
Ziet gij niet, dat God water van den hemel nederzendt en dat de aarde groen wordt? want God is barmhartig en wijs.
لَّهُۥ مَا فِى ٱلسَّمَٰوَٰتِ وَمَا فِى ٱلْأَرْضِ ۗ وَإِنَّ ٱللَّهَ لَهُوَ ٱلْغَنِىُّ ٱلْحَمِيدُ ﴿٦٤﴾
Aan hem behoort alles wat in den hemel en op de aarde is, en God volstaat in zich zelven, en is waardig geprezen te worden.
أَلَمْ تَرَ أَنَّ ٱللَّهَ سَخَّرَ لَكُم مَّا فِى ٱلْأَرْضِ وَٱلْفُلْكَ تَجْرِى فِى ٱلْبَحْرِ بِأَمْرِهِۦ وَيُمْسِكُ ٱلسَّمَآءَ أَن تَقَعَ عَلَى ٱلْأَرْضِ إِلَّا بِإِذْنِهِۦٓ ۗ إِنَّ ٱللَّهَ بِٱلنَّاسِ لَرَءُوفٌۭ رَّحِيمٌۭ ﴿٦٥﴾
Ziet gij niet, dat God alles wat op de aarde is en de schepen, die op de zee zeilen, door zijn bevel aan uwen dienst heeft onderworpen? Hij ondersteunt den hemel, dat die niet dan op zijn verlof op de aarde nedervalle: want God is genadig omtrent den mensch en barmhartig.
وَهُوَ ٱلَّذِىٓ أَحْيَاكُمْ ثُمَّ يُمِيتُكُمْ ثُمَّ يُحْيِيكُمْ ۗ إِنَّ ٱلْإِنسَٰنَ لَكَفُورٌۭ ﴿٦٦﴾
Hij is het die u leven heeft gegeven, en u later zal doen sterven, daarna zal hij u bij de opstanding tot het leven doen verrijzen; maar waarlijk de mensch is ondankbaar.
لِّكُلِّ أُمَّةٍۢ جَعَلْنَا مَنسَكًا هُمْ نَاسِكُوهُ ۖ فَلَا يُنَٰزِعُنَّكَ فِى ٱلْأَمْرِ ۚ وَٱدْعُ إِلَىٰ رَبِّكَ ۖ إِنَّكَ لَعَلَىٰ هُدًۭى مُّسْتَقِيمٍۢ ﴿٦٧﴾
Voor de belijders van iederen godsdienst hebben wij zekere gebruiken vastgesteld, welke zij in acht moeten nemen. Laten zij dus niet met u daarover twisten, maar noodig hen tot uwen Heer; want gij volgt den rechten weg.
وَإِن جَٰدَلُوكَ فَقُلِ ٱللَّهُ أَعْلَمُ بِمَا تَعْمَلُونَ ﴿٦٨﴾
Maar indien zij in woordenwisseling met u treden, antwoord: God weet wel wat gij doet;
ٱللَّهُ يَحْكُمُ بَيْنَكُمْ يَوْمَ ٱلْقِيَٰمَةِ فِيمَا كُنتُمْ فِيهِ تَخْتَلِفُونَ ﴿٦٩﴾
God zal tusschen u richten op den dag der opstanding, nopens datgene waarover gij thans verschilt.
أَلَمْ تَعْلَمْ أَنَّ ٱللَّهَ يَعْلَمُ مَا فِى ٱلسَّمَآءِ وَٱلْأَرْضِ ۗ إِنَّ ذَٰلِكَ فِى كِتَٰبٍ ۚ إِنَّ ذَٰلِكَ عَلَى ٱللَّهِ يَسِيرٌۭ ﴿٧٠﴾
Weet gij niet dat God alles kent wat in den hemel en op aarde is? Waarlijk, dit is geschreven in het boek zijner besluiten, en dit is God gemakkelijk.
وَيَعْبُدُونَ مِن دُونِ ٱللَّهِ مَا لَمْ يُنَزِّلْ بِهِۦ سُلْطَٰنًۭا وَمَا لَيْسَ لَهُم بِهِۦ عِلْمٌۭ ۗ وَمَا لِلظَّٰلِمِينَ مِن نَّصِيرٍۢ ﴿٧١﴾
Zij aanbidden naast God datgene, waaromtrent hij geen overtuigend bewijs heeft nedergezonden, en waarvan zij geene kennis bezitten, maar de onrechtvaardigen zullen niemand ter hunner ondersteuning hebben.
وَإِذَا تُتْلَىٰ عَلَيْهِمْ ءَايَٰتُنَا بَيِّنَٰتٍۢ تَعْرِفُ فِى وُجُوهِ ٱلَّذِينَ كَفَرُواْ ٱلْمُنكَرَ ۖ يَكَادُونَ يَسْطُونَ بِٱلَّذِينَ يَتْلُونَ عَلَيْهِمْ ءَايَٰتِنَا ۗ قُلْ أَفَأُنَبِّئُكُم بِشَرٍّۢ مِّن ذَٰلِكُمُ ۗ ٱلنَّارُ وَعَدَهَا ٱللَّهُ ٱلَّذِينَ كَفَرُواْ ۖ وَبِئْسَ ٱلْمَصِيرُ ﴿٧٢﴾
En als hun onze duidelijke teekens worden herhaald, zult gij in de houding der ongeloovigen minachting daarvoor bemerken; en zij zijn gereed degenen gewelddadig te behandelen, die hun onze teekenen verhalen. Zeg: Zal ik u iets vreeselijkers dan dit verklaren? Het vuur der hel, waarmede God dengenen heeft bedreigd die niet gelooven, is vreeselijk; dat zal eene ongelukkige reis wezen.
يَٰٓأَيُّهَا ٱلنَّاسُ ضُرِبَ مَثَلٌۭ فَٱسْتَمِعُواْ لَهُۥٓ ۚ إِنَّ ٱلَّذِينَ تَدْعُونَ مِن دُونِ ٱللَّهِ لَن يَخْلُقُواْ ذُبَابًۭا وَلَوِ ٱجْتَمَعُواْ لَهُۥ ۖ وَإِن يَسْلُبْهُمُ ٱلذُّبَابُ شَيْـًۭٔا لَّا يَسْتَنقِذُوهُ مِنْهُ ۚ ضَعُفَ ٱلطَّالِبُ وَٱلْمَطْلُوبُ ﴿٧٣﴾
O menschen! er wordt u eene vergelijking voorgesteld: luistert er dus naar. Waarlijk, de afgoden, welke gij naast God aanroept, kunnen zelfs geene eenvoudige vlieg scheppen, al waren zij ook allen tot dat doel vergaderd; en indien eene vlieg hun iets ontneemt, kunnen zij het haar niet ontrukken. De aangebedene en de aanbidder zijn beiden onmachtig.
مَا قَدَرُواْ ٱللَّهَ حَقَّ قَدْرِهِۦٓ ۗ إِنَّ ٱللَّهَ لَقَوِىٌّ عَزِيزٌ ﴿٧٤﴾
Zij weten God niet op zijne rechte waarde te schatten; want God is sterk en machtig.
ٱللَّهُ يَصْطَفِى مِنَ ٱلْمَلَٰٓئِكَةِ رُسُلًۭا وَمِنَ ٱلنَّاسِ ۚ إِنَّ ٱللَّهَ سَمِيعٌۢ بَصِيرٌۭ ﴿٧٥﴾
God kiest gezanten onder de engelen; want God hoort en ziet alles.
يَعْلَمُ مَا بَيْنَ أَيْدِيهِمْ وَمَا خَلْفَهُمْ ۗ وَإِلَى ٱللَّهِ تُرْجَعُ ٱلْأُمُورُ ﴿٧٦﴾
Hij kent wat vóór hen en wat achter hen is en tot God zal alles terugkeeren.
يَٰٓأَيُّهَا ٱلَّذِينَ ءَامَنُواْ ٱرْكَعُواْ وَٱسْجُدُواْ وَٱعْبُدُواْ رَبَّكُمْ وَٱفْعَلُواْ ٱلْخَيْرَ لَعَلَّكُمْ تُفْلِحُونَ ۩ ﴿٧٧﴾
O ware geloovigen! buigt u neder en knielt, aanbidt uwen Heer en oefent rechtvaardigheid uit, opdat gij gelukkig moogt zijn.
وَجَٰهِدُواْ فِى ٱللَّهِ حَقَّ جِهَادِهِۦ ۚ هُوَ ٱجْتَبَىٰكُمْ وَمَا جَعَلَ عَلَيْكُمْ فِى ٱلدِّينِ مِنْ حَرَجٍۢ ۚ مِّلَّةَ أَبِيكُمْ إِبْرَٰهِيمَ ۚ هُوَ سَمَّىٰكُمُ ٱلْمُسْلِمِينَ مِن قَبْلُ وَفِى هَٰذَا لِيَكُونَ ٱلرَّسُولُ شَهِيدًا عَلَيْكُمْ وَتَكُونُواْ شُهَدَآءَ عَلَى ٱلنَّاسِ ۚ فَأَقِيمُواْ ٱلصَّلَوٰةَ وَءَاتُواْ ٱلزَّكَوٰةَ وَٱعْتَصِمُواْ بِٱللَّهِ هُوَ مَوْلَىٰكُمْ ۖ فَنِعْمَ ٱلْمَوْلَىٰ وَنِعْمَ ٱلنَّصِيرُ ﴿٧٨﴾
En strijdt ter verdediging van Gods waar geloof, zooals het u toekomt daarvoor te strijden. Hij heeft u gekozen, en heeft u geenerlei moeilijkheid opgelegd in den godsdienst welken hij u heeft gegeven: den godsdienst van uwen vader Abraham. Hij heeft u Moslems genoemd. Zoo wel te voren als in dit boek, opdat onze gezant een getuigen tegen u zal kunnen zijn, op den dag der opstanding, en opdat gij getuigen zoudt mogen zijn tegen het overige gedeelte der menschen. Wees dus volhardend in het gebed, geef aalmoezen en hecht u standvastig aan God. Hij is uw meester, en hij is de beste meester en de beste beschermer.