Surah Fussilat ( Explained in Detail )

Nederlands

Surah Fussilat ( Explained in Detail ) - Aya count 54

حمٓ ﴿١﴾

Ha. Mim.

تَنزِيلٌۭ مِّنَ ٱلرَّحْمَٰنِ ٱلرَّحِيمِ ﴿٢﴾

Dit is een boek van den Barmhartigste.

كِتَٰبٌۭ فُصِّلَتْ ءَايَٰتُهُۥ قُرْءَانًا عَرَبِيًّۭا لِّقَوْمٍۢ يَعْلَمُونَ ﴿٣﴾

Een boek, waarvan de verzen duidelijk zijn uitgelegd, een Arabische Koran; tot onderricht van een volk, dat verstaat;

بَشِيرًۭا وَنَذِيرًۭا فَأَعْرَضَ أَكْثَرُهُمْ فَهُمْ لَا يَسْمَعُونَ ﴿٤﴾

Brengende goede tijdingen, en bedreigingen aankondigende, maar het meerendeel hunner wendt zich af en luistert niet daarnaar.

وَقَالُواْ قُلُوبُنَا فِىٓ أَكِنَّةٍۢ مِّمَّا تَدْعُونَآ إِلَيْهِ وَفِىٓ ءَاذَانِنَا وَقْرٌۭ وَمِنۢ بَيْنِنَا وَبَيْنِكَ حِجَابٌۭ فَٱعْمَلْ إِنَّنَا عَٰمِلُونَ ﴿٥﴾

En zij zeggen: onze harten zijn gesluierd voor de leer waartoe gij ons uitnoodigt; er is doofheid in onze ooren, en eene gordijn tusschen ons en ulieden; handel dus zooals gij gepast zult oordeelen; want wij zullen handelen overeenkomstig onze eigene gevoelens.

قُلْ إِنَّمَآ أَنَا۠ بَشَرٌۭ مِّثْلُكُمْ يُوحَىٰٓ إِلَىَّ أَنَّمَآ إِلَٰهُكُمْ إِلَٰهٌۭ وَٰحِدٌۭ فَٱسْتَقِيمُوٓاْ إِلَيْهِ وَٱسْتَغْفِرُوهُ ۗ وَوَيْلٌۭ لِّلْمُشْرِكِينَ ﴿٦﴾

Zeg: Waarlijk, ik ben slechts een mensch zooals gij. Mij is het geopenbaard, dat uw God één God is; richt dus uwen weg naar hem, en vraagt vergiffenis voor hetgeen voorbij is. En wee over de ongeloovigen.

ٱلَّذِينَ لَا يُؤْتُونَ ٱلزَّكَوٰةَ وَهُم بِٱلْءَاخِرَةِ هُمْ كَٰفِرُونَ ﴿٧﴾

Die de bepaalde aalmoezen niet geven, en in het volgende leven niet gelooven!

إِنَّ ٱلَّذِينَ ءَامَنُواْ وَعَمِلُواْ ٱلصَّٰلِحَٰتِ لَهُمْ أَجْرٌ غَيْرُ مَمْنُونٍۢ ﴿٨﴾

Maar wat hen betreft, die gelooven en rechtvaardigheid uitoefenen, zij zullen eene eeuwigdurende belooning ontvangen.

۞ قُلْ أَئِنَّكُمْ لَتَكْفُرُونَ بِٱلَّذِى خَلَقَ ٱلْأَرْضَ فِى يَوْمَيْنِ وَتَجْعَلُونَ لَهُۥٓ أَندَادًۭا ۚ ذَٰلِكَ رَبُّ ٱلْعَٰلَمِينَ ﴿٩﴾

Zeg: Gelooft gij werkelijk niet in hem, die de aarde in twee dagen schiep, en stelt gij anderen met hem gelijk? Hij is de heer van alle schepselen!

وَجَعَلَ فِيهَا رَوَٰسِىَ مِن فَوْقِهَا وَبَٰرَكَ فِيهَا وَقَدَّرَ فِيهَآ أَقْوَٰتَهَا فِىٓ أَرْبَعَةِ أَيَّامٍۢ سَوَآءًۭ لِّلسَّآئِلِينَ ﴿١٠﴾

En hij heeft vastgewortelde bergen op de aarde geplaatst, die zich daarboven verhieven. Hij zegende haar en voorzag haar van het voedsel der schepselen, die aangewezen waren de bewoners daarvan te zijn, in vier dagen, gelijkelijk, voor hen die vragen.

ثُمَّ ٱسْتَوَىٰٓ إِلَى ٱلسَّمَآءِ وَهِىَ دُخَانٌۭ فَقَالَ لَهَا وَلِلْأَرْضِ ٱئْتِيَا طَوْعًا أَوْ كَرْهًۭا قَالَتَآ أَتَيْنَا طَآئِعِينَ ﴿١١﴾

En hij ondernam de schepping des hemels: en deze was rook, en hij zeide tot den hemel en tot de aarde: Komt, hetzij gehoorzaam of tegen uwen wil.

فَقَضَىٰهُنَّ سَبْعَ سَمَٰوَاتٍۢ فِى يَوْمَيْنِ وَأَوْحَىٰ فِى كُلِّ سَمَآءٍ أَمْرَهَا ۚ وَزَيَّنَّا ٱلسَّمَآءَ ٱلدُّنْيَا بِمَصَٰبِيحَ وَحِفْظًۭا ۚ ذَٰلِكَ تَقْدِيرُ ٱلْعَزِيزِ ٱلْعَلِيمِ ﴿١٢﴾

Zij zeiden: Wij komen gehoorzaam aan uw bevel. En hij vormde die in zeven hemelen in twee dagen, en openbaarde aan iederen hemel zijne verrichting. En wij tooiden den lageren hemel met lichten, en plaatsten eene wacht van engelen daarin. Dat is de beschikking van den machtigen, den wijzen God.

فَإِنْ أَعْرَضُواْ فَقُلْ أَنذَرْتُكُمْ صَٰعِقَةًۭ مِّثْلَ صَٰعِقَةِ عَادٍۢ وَثَمُودَ ﴿١٣﴾

Indien de bewoners van Mekka zich aan deze onderrichtingen onttrekken, zeg: Ik kondig u eene plotselinge vernietiging aan, zooals de vernietiging van Ad en Thamoed.

إِذْ جَآءَتْهُمُ ٱلرُّسُلُ مِنۢ بَيْنِ أَيْدِيهِمْ وَمِنْ خَلْفِهِمْ أَلَّا تَعْبُدُوٓاْ إِلَّا ٱللَّهَ ۖ قَالُواْ لَوْ شَآءَ رَبُّنَا لَأَنزَلَ مَلَٰٓئِكَةًۭ فَإِنَّا بِمَآ أُرْسِلْتُم بِهِۦ كَٰفِرُونَ ﴿١٤﴾

Toen de profeten tot hen kwamen, voor hen en achter hen, zeggende: Vereert God alleen, antwoordden zij: Indien het onzen Heer zou hebben behaagd, gezanten af te vaardigen, zou hij zeker engelen hebben gezonden, en wij gelooven de zending niet, waarmede gij zijt belast.

فَأَمَّا عَادٌۭ فَٱسْتَكْبَرُواْ فِى ٱلْأَرْضِ بِغَيْرِ ٱلْحَقِّ وَقَالُواْ مَنْ أَشَدُّ مِنَّا قُوَّةً ۖ أَوَلَمْ يَرَوْاْ أَنَّ ٱللَّهَ ٱلَّذِى خَلَقَهُمْ هُوَ أَشَدُّ مِنْهُمْ قُوَّةًۭ ۖ وَكَانُواْ بِـَٔايَٰتِنَا يَجْحَدُونَ ﴿١٥﴾

Wat den stam Ad betreft, zij gedroegen zich, zonder reden, onbeschaamd op de aarde en zeiden: Wie is machtiger dan wij in sterkte? Zagen zij niet dat God, die hen geschapen heeft, machtiger dan zij in sterkte was? En zij verwierpen onze teekenen met voordacht!

فَأَرْسَلْنَا عَلَيْهِمْ رِيحًۭا صَرْصَرًۭا فِىٓ أَيَّامٍۢ نَّحِسَاتٍۢ لِّنُذِيقَهُمْ عَذَابَ ٱلْخِزْىِ فِى ٱلْحَيَوٰةِ ٱلدُّنْيَا ۖ وَلَعَذَابُ ٱلْءَاخِرَةِ أَخْزَىٰ ۖ وَهُمْ لَا يُنصَرُونَ ﴿١٦﴾

Daarom deden wij een fellen wind van ongeluk tegen hen opsteken, opdat wij hun de straf der schande in deze wereld zouden doen proeven; maar de straf van het volgende leven zal nog schandelijker wezen, en zij zullen daartegen niet worden beschermd.

وَأَمَّا ثَمُودُ فَهَدَيْنَٰهُمْ فَٱسْتَحَبُّواْ ٱلْعَمَىٰ عَلَى ٱلْهُدَىٰ فَأَخَذَتْهُمْ صَٰعِقَةُ ٱلْعَذَابِ ٱلْهُونِ بِمَا كَانُواْ يَكْسِبُونَ ﴿١٧﴾

En wat Thamoed betreft wij leidden hen, maar zij beminden de blindheid meer dan de ware richting; daarom overviel hen het vreeselijk gedruisch van eene schandelijke straf, om hetgeen zij hadden verdiend.

وَنَجَّيْنَا ٱلَّذِينَ ءَامَنُواْ وَكَانُواْ يَتَّقُونَ ﴿١٨﴾

Maar wij bevrijdden hen die geloofden en God vreesden.

وَيَوْمَ يُحْشَرُ أَعْدَآءُ ٱللَّهِ إِلَى ٱلنَّارِ فَهُمْ يُوزَعُونَ ﴿١٩﴾

En waarschuw hen voor den dag, waarop de vijanden van God in het hellevuur bijeenverzameld zullen worden, en in onderscheiden scharen zullen optrekken.

حَتَّىٰٓ إِذَا مَا جَآءُوهَا شَهِدَ عَلَيْهِمْ سَمْعُهُمْ وَأَبْصَٰرُهُمْ وَجُلُودُهُم بِمَا كَانُواْ يَعْمَلُونَ ﴿٢٠﴾

Totdat, wanneer zij daar zullen aangekomen zijn, hunne ooren, hunne oogen en hunne huiden getuigenis tegen hen zullen afleggen, van datgene wat zij verricht zullen hebben.

وَقَالُواْ لِجُلُودِهِمْ لِمَ شَهِدتُّمْ عَلَيْنَا ۖ قَالُوٓاْ أَنطَقَنَا ٱللَّهُ ٱلَّذِىٓ أَنطَقَ كُلَّ شَىْءٍۢ وَهُوَ خَلَقَكُمْ أَوَّلَ مَرَّةٍۢ وَإِلَيْهِ تُرْجَعُونَ ﴿٢١﴾

En zij zullen tot hunne huiden zeggen: Waarom legt gij getuigenis tegen ons af? Deze zullen antwoorden: God heeft ons doen spreken; hij die de spraak schenkt aan alle wezens, hij schiep u eens, en tot hem zijt gij teruggekeerd.

وَمَا كُنتُمْ تَسْتَتِرُونَ أَن يَشْهَدَ عَلَيْكُمْ سَمْعُكُمْ وَلَآ أَبْصَٰرُكُمْ وَلَا جُلُودُكُمْ وَلَٰكِن ظَنَنتُمْ أَنَّ ٱللَّهَ لَا يَعْلَمُ كَثِيرًۭا مِّمَّا تَعْمَلُونَ ﴿٢٢﴾

Gij kondt u niet verbergen terwijl gij zondigdet, opdat uwe ooren en uwe oogen en uwe huiden geene getuigenis tegen u konden afleggen; maar gij dacht, dat God onbekend was met vele dingen welke gij deedt.

وَذَٰلِكُمْ ظَنُّكُمُ ٱلَّذِى ظَنَنتُم بِرَبِّكُمْ أَرْدَىٰكُمْ فَأَصْبَحْتُم مِّنَ ٱلْخَٰسِرِينَ ﴿٢٣﴾

Dit was uwe meening welke gij van uwen Heer uitdacht; dit heeft u ten gronde gericht, en gij zijt verloren.

فَإِن يَصْبِرُواْ فَٱلنَّارُ مَثْوًۭى لَّهُمْ ۖ وَإِن يَسْتَعْتِبُواْ فَمَا هُم مِّنَ ٱلْمُعْتَبِينَ ﴿٢٤﴾

Laten zij hunne marteling verdragen: het hellevuur zal hun verblijf zijn. Ofschoon zij om genade smeeken, zullen zij die niet erlangen.

۞ وَقَيَّضْنَا لَهُمْ قُرَنَآءَ فَزَيَّنُواْ لَهُم مَّا بَيْنَ أَيْدِيهِمْ وَمَا خَلْفَهُمْ وَحَقَّ عَلَيْهِمُ ٱلْقَوْلُ فِىٓ أُمَمٍۢ قَدْ خَلَتْ مِن قَبْلِهِم مِّنَ ٱلْجِنِّ وَٱلْإِنسِ ۖ إِنَّهُمْ كَانُواْ خَٰسِرِينَ ﴿٢٥﴾

En wij zullen hun de duivels tot onafscheidbare makkers geven, die hun valsche denkbeelden voorstelden, welke zij nopens deze tegenwoordige wereld en de volgende voedden; en voor hen is het vonnis juist passend, dat vroeger werd uitgesproken over de volkeren van geniussen en menschen die voor hen waren, en waardoor zij ten gronde gingen.

وَقَالَ ٱلَّذِينَ كَفَرُواْ لَا تَسْمَعُواْ لِهَٰذَا ٱلْقُرْءَانِ وَٱلْغَوْاْ فِيهِ لَعَلَّكُمْ تَغْلِبُونَ ﴿٢٦﴾

De ongeloovigen zeggen: Luister niet naar dezen Koran, maar voer ijdele gesprekken bij de lezing daarvan, opdat gij de stem van den lezer, door uwe spotternijen en uw lachen, bedekt.

فَلَنُذِيقَنَّ ٱلَّذِينَ كَفَرُواْ عَذَابًۭا شَدِيدًۭا وَلَنَجْزِيَنَّهُمْ أَسْوَأَ ٱلَّذِى كَانُواْ يَعْمَلُونَ ﴿٢٧﴾

Daarom zullen wij de ongeloovigen zekerlijk eene gestrenge straf doen ondergaan. En wij zullen zekerlijk het booze vergelden, dat zij bedreven zullen hebben.

ذَٰلِكَ جَزَآءُ أَعْدَآءِ ٱللَّهِ ٱلنَّارُ ۖ لَهُمْ فِيهَا دَارُ ٱلْخُلْدِ ۖ جَزَآءًۢ بِمَا كَانُواْ بِـَٔايَٰتِنَا يَجْحَدُونَ ﴿٢٨﴾

Dit zal de vergelding van Gods vijanden zijn; namelijk het hellevuur; daarin is voor hen een eeuwigdurend verblijf gereed gemaakt, als eene vergelding, wegens het voorbedachtelijk verwerpen onzer teekenen.

وَقَالَ ٱلَّذِينَ كَفَرُواْ رَبَّنَآ أَرِنَا ٱلَّذَيْنِ أَضَلَّانَا مِنَ ٱلْجِنِّ وَٱلْإِنسِ نَجْعَلْهُمَا تَحْتَ أَقْدَامِنَا لِيَكُونَا مِنَ ٱلْأَسْفَلِينَ ﴿٢٩﴾

En de ongeloovigen zullen in de hel gillen: O Heer! toon ons degenen der geniussen en menschen, die ons hebben verleid, en wij zullen hen onder onze voeten werpen, opdat zij vernederd en veracht worden.

إِنَّ ٱلَّذِينَ قَالُواْ رَبُّنَا ٱللَّهُ ثُمَّ ٱسْتَقَٰمُواْ تَتَنَزَّلُ عَلَيْهِمُ ٱلْمَلَٰٓئِكَةُ أَلَّا تَخَافُواْ وَلَا تَحْزَنُواْ وَأَبْشِرُواْ بِٱلْجَنَّةِ ٱلَّتِى كُنتُمْ تُوعَدُونَ ﴿٣٠﴾

Wat hen betreft die zeggen: Onze Heer is God, en zij die zich oprechtelijk gedragen, de engelen zullen tot hen nederdalen en zeggen: Vreest niet, en treurt ook niet; maar verheugt u in de hoop van het paradijs, dat u is beloofd.

نَحْنُ أَوْلِيَآؤُكُمْ فِى ٱلْحَيَوٰةِ ٱلدُّنْيَا وَفِى ٱلْءَاخِرَةِ ۖ وَلَكُمْ فِيهَا مَا تَشْتَهِىٓ أَنفُسُكُمْ وَلَكُمْ فِيهَا مَا تَدَّعُونَ ﴿٣١﴾

Wij zijn uwe vrienden in dit leven, en in datgene wat komen zal; daarin zult gij hebben, wat uwe zielen zullen begeeren, alles wat gij zult verlangen. Daarin zult gij alles verkrijgen, waarom gij zult vragen,

نُزُلًۭا مِّنْ غَفُورٍۢ رَّحِيمٍۢ ﴿٣٢﴾

Als een geschenk van den barmhartigen en genadigen God.

وَمَنْ أَحْسَنُ قَوْلًۭا مِّمَّن دَعَآ إِلَى ٱللَّهِ وَعَمِلَ صَٰلِحًۭا وَقَالَ إِنَّنِى مِنَ ٱلْمُسْلِمِينَ ﴿٣٣﴾

Wie spreekt beter dan hij, die tot God noodigt, rechtvaardigheid uitoefent, en zegt: Ik ben een Moslem?

وَلَا تَسْتَوِى ٱلْحَسَنَةُ وَلَا ٱلسَّيِّئَةُ ۚ ٱدْفَعْ بِٱلَّتِى هِىَ أَحْسَنُ فَإِذَا ٱلَّذِى بَيْنَكَ وَبَيْنَهُۥ عَدَٰوَةٌۭ كَأَنَّهُۥ وَلِىٌّ حَمِيمٌۭ ﴿٣٤﴾

Goed en kwaad zullen niet gelijk gesteld worden. Vergeld het kwade met goed, en ziet: de man, die uw vijand was, zal uw beschermer en warmste vriend worden.

وَمَا يُلَقَّىٰهَآ إِلَّا ٱلَّذِينَ صَبَرُواْ وَمَا يُلَقَّىٰهَآ إِلَّا ذُو حَظٍّ عَظِيمٍۢ ﴿٣٥﴾

Maar niemand zal deze volmaaktheid bereiken, behalve zij, die lijdzaam zijn; ook zal niemand die bereiken, behalve hij, die met een zeer gelukkig gemoed begiftigd is.

وَإِمَّا يَنزَغَنَّكَ مِنَ ٱلشَّيْطَٰنِ نَزْغٌۭ فَٱسْتَعِذْ بِٱللَّهِ ۖ إِنَّهُۥ هُوَ ٱلسَّمِيعُ ٱلْعَلِيمُ ﴿٣٦﴾

En indien u door Satan eene slechte ingeving wordt aangeboden, neem dan uwe toevlucht tot God; want hij is het, die alles ziet en weet.

وَمِنْ ءَايَٰتِهِ ٱلَّيْلُ وَٱلنَّهَارُ وَٱلشَّمْسُ وَٱلْقَمَرُ ۚ لَا تَسْجُدُواْ لِلشَّمْسِ وَلَا لِلْقَمَرِ وَٱسْجُدُواْ لِلَّهِ ٱلَّذِى خَلَقَهُنَّ إِن كُنتُمْ إِيَّاهُ تَعْبُدُونَ ﴿٣٧﴾

Onder de teekenen zijner macht zijn de dag en de nacht, de zon en de maan. Vereer de zon niet, noch de maan, maar vereer God, die haar heeft geschapen, indien gij hem wilt dienen.

فَإِنِ ٱسْتَكْبَرُواْ فَٱلَّذِينَ عِندَ رَبِّكَ يُسَبِّحُونَ لَهُۥ بِٱلَّيْلِ وَٱلنَّهَارِ وَهُمْ لَا يَسْـَٔمُونَ ۩ ﴿٣٨﴾

Maar indien zij trotschelijk zijnen dienst versmaden, waarlijk, de engelen die met uwen Heer zijn prijzen hem nacht en dag, en zijn niet vermoeid.

وَمِنْ ءَايَٰتِهِۦٓ أَنَّكَ تَرَى ٱلْأَرْضَ خَٰشِعَةًۭ فَإِذَآ أَنزَلْنَا عَلَيْهَا ٱلْمَآءَ ٱهْتَزَّتْ وَرَبَتْ ۚ إِنَّ ٱلَّذِىٓ أَحْيَاهَا لَمُحْىِ ٱلْمَوْتَىٰٓ ۚ إِنَّهُۥ عَلَىٰ كُلِّ شَىْءٍۢ قَدِيرٌ ﴿٣٩﴾

En onder zijne teekenen is een ander, dat gij het land woest ziet, maar als wij er regen op nederzenden, wordt het in beweging en gisting gebracht. En hij die de aarde verkwikt, zal zekerlijk ook de dooden bezielen; want hij is almachtig.

إِنَّ ٱلَّذِينَ يُلْحِدُونَ فِىٓ ءَايَٰتِنَا لَا يَخْفَوْنَ عَلَيْنَآ ۗ أَفَمَن يُلْقَىٰ فِى ٱلنَّارِ خَيْرٌ أَم مَّن يَأْتِىٓ ءَامِنًۭا يَوْمَ ٱلْقِيَٰمَةِ ۚ ٱعْمَلُواْ مَا شِئْتُمْ ۖ إِنَّهُۥ بِمَا تَعْمَلُونَ بَصِيرٌ ﴿٤٠﴾

Waarlijk, zij die goddeloos onze teekenen miskennen, zijn niet voor ons verborgen. Is dus hij beter, die in het hellevuur zal worden geworpen, of hij die op den dag der opstanding zeker zal verschijnen? Doet wat gij wilt, maar hij ziet gewis alles wat gij doet.

إِنَّ ٱلَّذِينَ كَفَرُواْ بِٱلذِّكْرِ لَمَّا جَآءَهُمْ ۖ وَإِنَّهُۥ لَكِتَٰبٌ عَزِيزٌۭ ﴿٤١﴾

Waarlijk, zij die niet in de vermaning van den Koran gelooven, nadat die tot hen is gekomen, zullen eens ontdekt worden. Zekerlijk, het is een boek van onschatbare waarde.

لَّا يَأْتِيهِ ٱلْبَٰطِلُ مِنۢ بَيْنِ يَدَيْهِ وَلَا مِنْ خَلْفِهِۦ ۖ تَنزِيلٌۭ مِّنْ حَكِيمٍ حَمِيدٍۢ ﴿٤٢﴾

Geene ijdelheid zal het bereiken, noch van voren noch van achteren; het is een openbaring van den wijzen God, wiens lof terecht wordt verkondigd.

مَّا يُقَالُ لَكَ إِلَّا مَا قَدْ قِيلَ لِلرُّسُلِ مِن قَبْلِكَ ۚ إِنَّ رَبَّكَ لَذُو مَغْفِرَةٍۢ وَذُو عِقَابٍ أَلِيمٍۢ ﴿٤٣﴾

De ongeloovigen van Mekka zeggen u niets anders, dan datgene, wat vóór u, tot de profeten werd gezegd; waarlijk, hun Heer is tot de vergiffenis geneigd, en hij is mede in staat ernstig te kastijden.

وَلَوْ جَعَلْنَٰهُ قُرْءَانًا أَعْجَمِيًّۭا لَّقَالُواْ لَوْلَا فُصِّلَتْ ءَايَٰتُهُۥٓ ۖ ءَا۬عْجَمِىٌّۭ وَعَرَبِىٌّۭ ۗ قُلْ هُوَ لِلَّذِينَ ءَامَنُواْ هُدًۭى وَشِفَآءٌۭ ۖ وَٱلَّذِينَ لَا يُؤْمِنُونَ فِىٓ ءَاذَانِهِمْ وَقْرٌۭ وَهُوَ عَلَيْهِمْ عَمًى ۚ أُوْلَٰٓئِكَ يُنَادَوْنَ مِن مَّكَانٍۭ بَعِيدٍۢ ﴿٤٤﴾

Indien wij den Koran in eene vreemde taal hadden geopenbaard, zouden zij zekerlijk gezegd hebben: Wij zullen dien niet ontvangen, zoo lang de teekenen daarvan niet duidelijk zijn uitgelegd. Is dan het boek in eene vreemde taal geschreven, en de persoon, aan wien het werd gericht een Arabier? Antwoord: Het is een zekere gids voor hen die gelooven, en een heelmiddel tegen twijfel en onzekerheid; maar voor hen, die niet gelooven, een zwaar gehoor in hunne ooren, en het is eene duisternis die hen bedekt, deze zijn gelijk degenen, die van eene afgelegene plaats worden aangeroepen.

وَلَقَدْ ءَاتَيْنَا مُوسَى ٱلْكِتَٰبَ فَٱخْتُلِفَ فِيهِ ۗ وَلَوْلَا كَلِمَةٌۭ سَبَقَتْ مِن رَّبِّكَ لَقُضِىَ بَيْنَهُمْ ۚ وَإِنَّهُمْ لَفِى شَكٍّۢ مِّنْهُ مُرِيبٍۢ ﴿٤٥﴾

Wij gaven vroeger het boek der wet aan Mozes en er rees een twist over. Indien er vooraf geen besluit van uwen Heer ware uitgegaan, ten einde den tegenstanders dier openbaring uitstel te verleenen, waarlijk, dan zou de zaak tusschen hen zijn besloten geworden, door de vernietiging der ongeloovigen; want zij verkeerden daaromtrent in een zeer grooten twijfel.

مَّنْ عَمِلَ صَٰلِحًۭا فَلِنَفْسِهِۦ ۖ وَمَنْ أَسَآءَ فَعَلَيْهَا ۗ وَمَا رَبُّكَ بِظَلَّٰمٍۢ لِّلْعَبِيدِ ﴿٤٦﴾

Hij die goed doet, verricht dit ten voordeele zijner eigene ziel, en hij die kwaad bedrijft doet het tegen zijne ziel; want uw Heer is niet onrechtvaardig omtrent zijne dienaren.

۞ إِلَيْهِ يُرَدُّ عِلْمُ ٱلسَّاعَةِ ۚ وَمَا تَخْرُجُ مِن ثَمَرَٰتٍۢ مِّنْ أَكْمَامِهَا وَمَا تَحْمِلُ مِنْ أُنثَىٰ وَلَا تَضَعُ إِلَّا بِعِلْمِهِۦ ۚ وَيَوْمَ يُنَادِيهِمْ أَيْنَ شُرَكَآءِى قَالُوٓاْ ءَاذَنَّٰكَ مَا مِنَّا مِن شَهِيدٍۢ ﴿٤٧﴾

Hem is de kennis van het uur des oordeels voorbehouden, en er komt geene vrucht uit den knop voort, die haar omwikkeld houdt, noch ontvangt eene vrouw in hare ingewanden, noch wordt zij van hare vrucht bevrijd, dan met zijne kennis. Op den dag waarop hij hen tot zich zal roepen, zeggende: Waar zijn de makkers, welke gij mij hebt toegeschreven? zullen zij antwoorden: Wij verzekeren u, dat daar voor geen getuige onder ons is.

وَضَلَّ عَنْهُم مَّا كَانُواْ يَدْعُونَ مِن قَبْلُ ۖ وَظَنُّواْ مَا لَهُم مِّن مَّحِيصٍۢ ﴿٤٨﴾

En de afgoden, welke zij te voren aanriepen zullen zich aan hen onttrekken, en zij zullen bemerken, dat er geen weg zal wezen om te ontkomen.

لَّا يَسْـَٔمُ ٱلْإِنسَٰنُ مِن دُعَآءِ ٱلْخَيْرِ وَإِن مَّسَّهُ ٱلشَّرُّ فَيَـُٔوسٌۭ قَنُوطٌۭ ﴿٤٩﴾

Het vermoeit den mensch niet, het goede te vragen, maar als het kwade hem overvalt, vertwijfelt en wanhoopt hij.

وَلَئِنْ أَذَقْنَٰهُ رَحْمَةًۭ مِّنَّا مِنۢ بَعْدِ ضَرَّآءَ مَسَّتْهُ لَيَقُولَنَّ هَٰذَا لِى وَمَآ أَظُنُّ ٱلسَّاعَةَ قَآئِمَةًۭ وَلَئِن رُّجِعْتُ إِلَىٰ رَبِّىٓ إِنَّ لِى عِندَهُۥ لَلْحُسْنَىٰ ۚ فَلَنُنَبِّئَنَّ ٱلَّذِينَ كَفَرُواْ بِمَا عَمِلُواْ وَلَنُذِيقَنَّهُم مِّنْ عَذَابٍ غَلِيظٍۢ ﴿٥٠﴾

En indien wij hem onze genade doen genieten, nadat hem droefenis bereikt, zegt hij zekerlijk: Dit is men mij schuldig, wegens mijne verdiensten; ik geloof niet, dat het uur des oordeels ooit zal komen, en indien ik voor mijn Heer word gebracht, zal ik zeker bij hem den uitnemendsten toestand bereiken. Maar wij zullen dan aan hen die niet geloofd hebben, datgene verklaren, wat zij verricht hebben en wij zullen hen zekerlijk de meest gestrenge straf doen ondergaan.

وَإِذَآ أَنْعَمْنَا عَلَى ٱلْإِنسَٰنِ أَعْرَضَ وَنَـَٔا بِجَانِبِهِۦ وَإِذَا مَسَّهُ ٱلشَّرُّ فَذُو دُعَآءٍ عَرِيضٍۢ ﴿٥١﴾

Als wij den mensch gunsten verleenen, wendt hij zich af en vertrekt, zonder zijnen dank te betuigen: maar als het kwaad hem bereikt, bidt hij dikwijls.

قُلْ أَرَءَيْتُمْ إِن كَانَ مِنْ عِندِ ٱللَّهِ ثُمَّ كَفَرْتُم بِهِۦ مَنْ أَضَلُّ مِمَّنْ هُوَ فِى شِقَاقٍۭ بَعِيدٍۢ ﴿٥٢﴾

Zeg: Wat denkt gij? Indien de Koran van God is en gij daaraan niet gelooft, wie zal dan onder eene grootere dwaling liggen dan hij, die daarvan sterk afwijkt?

سَنُرِيهِمْ ءَايَٰتِنَا فِى ٱلْءَافَاقِ وَفِىٓ أَنفُسِهِمْ حَتَّىٰ يَتَبَيَّنَ لَهُمْ أَنَّهُ ٱلْحَقُّ ۗ أَوَلَمْ يَكْفِ بِرَبِّكَ أَنَّهُۥ عَلَىٰ كُلِّ شَىْءٍۢ شَهِيدٌ ﴿٥٣﴾

Hierna zullen wij hun onze teekenen toonen in de verschillende streken der aarde en in henzelven, tot dat het hun duidelijk worde, dat dit boek de waarheid is. Is het u niet toereikend, dat uw Heer getuige is van alle dingen?

أَلَآ إِنَّهُمْ فِى مِرْيَةٍۢ مِّن لِّقَآءِ رَبِّهِمْ ۗ أَلَآ إِنَّهُۥ بِكُلِّ شَىْءٍۢ مُّحِيطٌۢ ﴿٥٤﴾

Zijn zij niet in twijfel nopens de ontmoeting van hunnen Heer, bij de opstanding? Omvat hij niet alle dingen?